gekomen en de sporen van ijsberen zijn al even zeldzaam'. 'Het is mij ook opgevallen', antwoordde Stefansson. 'Het berespoor, dat we vandaag voorbijkwamen was beslist al heel oud. Zouden de lui dan toch gelijk gehad hebben, dat er zover uit de kust geen kans op voldoende wild is?'
Nadenkend tuurde hij over de wijde vlakte. De Eskimo's hadden hem gewaarschuwd niet zo ver van land te gaan. Alle aardrijkskundigen en poolonderzoekers waren het tot dusver met elkaar eens geweest, dat de poolzee op deze breedte geen enkel levend wezen meer bevatte. Hun mening berustte echter op geen enkel reëel feit, was slechts een vermoeden, evenals Stefanssons opvatting, dat er overal in de Noordelijke IJszee overvloed van dieren zou zijn, slechts op een veronderstelling berustte. Noch de een noch de ander kon zijn beweringen met bewijzen staven. Het enige verschil was, dat Stefansson er op uittrok om die bewijzen te leveren. Maar nu stond hij er met zijn drie vrienden zo voor, dat hij, gelijk of geen gelijk, verder moest om die zekerheid te krijgen. Hij had geen andere keus meer. Hij schudde de twijfel, die even dreigde zijn hart binnen te sluipen van zich af.
'Ik geloof niet, dat ik ongelijk heb', mompelde hij. 'Ik zal het ze bewijzen!'
De kleine expeditie zette zijn tocht voort; drie mensjes en zes hondjes, die als zwarte stippen over de onmetelijke