| |
| |
| |
XV.
De Geest van Grootmoeder.
De ouders van Noasjak, Illavinirk en Mamayauk waren een paar pracht mensen, die Stefansson persoonlijk heel graag mocht. Hij ontmoette hen voor het eerst, toen hij zijn onderzoekingsreis door het hoge noorden begon. Bij zijn tweede bezoek een jaar later had hij het geluk ze alle twee in dienst te kunnen nemen, den man als jager, de vrouw als naaister. Noasjak, hun dochtertje was te jong om haar aan de zorgen van andere mensen toe te vertrouwen en hoewel ze van geen enkel nut was en daarbij verwend tot in de grond van haar hart, ging ze mee op de tochten, die Stefansson maakte. Het was een lastpak van je welste en Stefansson verwonderde er zich meermalen over, dat zo'n echt stout kind nooit eens bestraft werd.
Het was hem bekend, dat Eskimo's hun kinderen in de regel niet straffen. Dit kon natuurlijk hierdoor verklaard worden, dat Eskimo's zoveel van hun kinderen houden, dat ze het niet over hun hart kunnen krijgen hard tegen ze te zijn. Deze verklaring bevredigde den onderzoeker echter niet, daar hij uit ervaring wist, dat Eskimo-ouders niet minder, maar ook niet meer van hun kinderen houden dan ouders in andere delen van de wereld.
| |
| |
Een tweede verklaring was, dat de kinderen van Eskimo's zó zoet zijn, dat men ze niet behoeft te straffen. Maar aangenomen, dat deze uitlegging de juiste was, dan gold die beslist niet voor Noasjak.
Vier jaar achtereen waren haar ouders in dienst van Stefansson en gedurende die hele tijd was Noasjak de onbetwiste heerseres van de troep. Stefansson moest dit tot zijn grote spijt aanvaarden, daar hij bij de uitvoering van zijn werk nu eenmaal op de Eskimo's was aangewezen. Had hij als voorwaarde gesteld, dat het meisje zich aan de bevelen van de ouderen had te onderwerpen in plaats van alles te doen waar ze zin in had dan zouden haar ouders beslist niet bij hem in dienst zijn gebleven. Eerst veel later kwam hij te weten, wat de oorzaak was van de dwaze toegevendheid, die de overigens zo verstandige ouders tegenover hun verwende dochter aan de dag legden.
Op een van zijn ontdekkingsreizen hadden mensen en honden dagenlang op zeehondentraan geleefd. Er was weinig of geen wild onder het bereik van de jagers gekomen en de honden waren op het laatst zó uitgeput, dat ze de zware slee niet meer konden voortslepen. Stefansson en Ilavinirk hadden zich daarom ook ingespannen en wierpen zich in het tuig om de honden behulpzaam te zijn, terwijl Mamayauk voorop liep om de weg te banen. Boven op de zwaar beladen slee zat de stevig gebouwde dikke Noasjak. Als de mannen maar eventjes stil hielden om
| |
| |
wat uit te rusten sprong ze van de slee, rende tegen de oever van de rivier op en liet zich er vlug weer afglijden. Op het ogenblik, dat de tocht werd voortgezet sprong ze gauw weer op de slee om zich te laten trekken.
Dat begon Stefansson te vervelen en toen ze eindelijk zó moe waren, dat ze niet meer konden door het lange vasten vroeg Stefansson aan vader Ilavinirk of hij het ook geen goed denkbeeld vond als Noasjak een beetje ging lopen in plaats van zich te laten voortslepen.
'Zij is de enige van ons, die tot nu toe voldoende eten heeft gehad, we hebben ons het eten uit de mond gespaard om haar geen gebrek te laten lijden en ik vind, dat ze nu best een poosje kan lopen'.
Vader ging heel vriendelijk met zijn dochter praten en vertelde haar hoe moe hij en de blanke man waren.
'Zou je nu niet een poosje willen lopen?' vroeg hij haar ten slotte beleefd. 'We kunnen dan veel vlugger opschieten en komen gauw in een dorp waar heel veel eten is.' Maar Noasjak weigerde brutaal weg en zei, dat ze er geen zin in had.
Ilavinirk zuchtte, schudde verdrietig zijn hoofd en gooide zich weer in het tuig. Toen ze later van vermoeidheid niet meer konden en een poos moesten rusten vertoonde de jongedame hetzelfde kunstje. Ze sprong van de slede en begon de oever op te rennen en weer af te glijden. Opnieuw stelde Stefansson zijn helper voor haar te laten lopen en opnieuw trachtte Ilavinirk zijn dochter met vrien- | |
| |
delijke woordjes over te halen, maar weer tevergeefs. Ze wenste te spelen als ze er zin in had en ze wilde onder geen enkele voorwaarde naast de slee lopen, als de tocht werd voortgezet.
Vier jaar lang tyranniseerde het kind op deze wijze haar ouders en toen ze elf jaar oud en even groot als haar moeder was begon ze tabak te pruimen. Als ze maar even de kans schoon zag stal ze het waar ze het maar vinden kon. 'Foei, Noasjak', berispte haar moeder haar, toen ze deze nieuwe slechte gewoonte van haar dochter bemerkte. 'Wat je nu doet is heel lelijk. Dat staat niet voor een meisje en onze blanke vrienden houden helemaal niet van meisjes, die tabak pruimen'.
'Het kan me niets schelen wat de blanken van me denken,' antwoordde ze brutaal, 'ik heb zin om tabak te pruimen, dus pruim ik'.
Haar ouders hadden er veel verdriet van en trachtten de tabak zó goed te verstoppen, dat ze het niet vinden kon. Maar Noasjak maakte er een sport van het toch te pakken te krijgen en dan deed ze haar mond plotseling zó wijd open, dat iedereen zien moest, dat ze die vieze bruine rommel er in had. Ze scheen er bovendien nog trots op te zijn, dat ze volwassen mensen te slim af was. Daarom bespraken haar ouders de zaak nog eens met hun blanken vriend en vroegen hem om raad.
Veel zei Stefansson er niet van, want het was tenslotte zijn dochter niet en hij wilde zich niet mengen in de op- | |
| |
voeding van Noasjak. Maar haar ouders waren nu eindelijk van mening, dat ze oud genoeg was om te beseffen wat ze deed en om gestraft te worden, als ze het verdiende. De volgende maal, dat vader haar weer op tabakpruimen betrapte sprak hij ernstig met haar en drong er bij het meisje op aan die slechte gewoonte af te wennen. Het enige wat hij bereikte was, dat ze hem recht in zijn gezicht uitlachte. Toen was zijn geduld ten einde en hij gaf haar een flinke draai om haar oren. Dat was een nieuwe gewaarwording voor Noasjak, zo iets was haar nog nooit overkomen en sprakeloos van verbazing keek ze vader een ogenblik aan. Nadat ze van de schrik bekomen was begon ze woedend te schreeuwen en bleef de hele dag huilen.
Tegen de avond bedaarde ze wat, blijkbaar was ze er zich van bewust geworden, dat ze de familie niet langer kon dwingen haar zin te doen en dat ze leren moest haar ouders te gehoorzamen. Ze hield op met het pruimen van tabak en ging over op kauwgom, waar alle Eskimo's veel van houden. (Voordat de blanke handelaars hun dit product van Amerikaanse vinding brachten, kauwde de Eskimo op gedroogd zeehondenbloed of op pijnbomenhars). En nu zullen we jullie vertellen hoe het kwam, dat Noasjaks ouders haar al die jaren zoveel vrijheid gaven. Het was een gevolg van een onder de Eskimo's levend bijgeloof.
Eskimo's menen, dat ieder kind geboren wordt met zo'n
| |
| |
heel klein dom en zwak baby-zieltje van zichzelf, dat het de leiding van een wijze geest nodig heeft om er op te passen. Vlak voor de geboorte van Noasjak was Mamayauks moeder gestorven en men veronderstelde dat de ziel van de oude vrouw naast het dode lichaam op de berg, waar zij begraven was, wachtte, totdat hij opgeroepen werd om de beschermende ziel van een nieuwe baby te worden. Toen Noasjak geboren werd riep Mamayauk deze ziel door tweemaal achtereen de volgende toverformule uit te spreken: 'Ziel van mijn moeder, kom hier, kom hier, wees de beschermer van mijn kind!'
Toen de ziel van de gestorven oude vrouw deze toverspreuk hoorde kwam hij haastig naar beneden vliegen om het lichaam van de baby binnen te treden en het te bewaken, gezond te houden, te leren lopen en duidelijk te praten, in het kort, alle handelingen van het kind te leiden. Dat althans geloofden de Eskimo's en ze beschouwden daarom Noasjak als het verstandigste lid van de familie. Eerbiedig luisterde ieder naar haar oordeel, want men verbeeldde zich, dat ze sprak met alle wijsheid van haar gestorven grootmoeder. Zelfs werd ze met de naam van de oude vrouw aangesproken. Als Mamayauk tegen haar sprak zei ze nooit dochter, maar altijd moeder, waarmee ze bedoelde, dat het lichaam van het kind minder belangrijk was dan de beschermende geest van haar moeder, die er in huisde.
Schreeuwde Noasjak om een mes of een ander voorwerp,
| |
| |
dan gaf Mamayauk haar altijd wat ze hebben wilde. Ze was bang dat bij een weigering de ziel van haar moeder boos zou worden en het lichaam van haar dochter verlaten zou. En als dat gebeurde, dan zou het hulpeloze wezentje kromme benen of een bochel krijgen of scheel worden of nog iets ergers en vast en zeker zou het jong sterven. Dat zouden dan de ouders zichzelf moeten verwijten, daar zouden ze op aangekeken worden.
Nu begreep Stefansson ook waarom Ilavinirk haar toestond op de slee te zitten toen de mannen al bijna niet meer in staat waren om hem voort te slepen. Illavinirk dacht niet anders of de ziel van zijn schoonmoeder wilde getrokken worden en die zou zich diep beledigd gevoeld hebben als hij zijn kind gedwongen had naast de slede te lopen. En Ilavinirk vond, dat zijn dochter die beschermende geest nog niet kon missen, ze was nog te jong om op zichzelf te passen. Maar toen ze tabak begon te pruimen, iets wat zijn schoonmoeder nooit gedaan had, oordeelde Ilavinirk dat haar eigen ziel blijkbaar volwassen geworden was en wijs genoeg om het zonder de hulp van een bescherm-engel te stellen.
Daarom durfde hij haar een draai om haar oren te geven, toen ze hem uitlachte. Hij vond, dat de oude vermoeide geest van zijn schoonmoeder genoeg voor Noasjak gedaan had, dat die nu wel terug mocht keren naar het graf of in het niet verdwijnen. Wat er precies met zo'n beschermgeest gebeurt nadat de eigen ziel van het kind volwassen
| |
| |
is geworden is een vraagstuk, waar de Eskimo's geen duidelijke oplossing voor kunnen geven en vermoedelijk kan het ze ook niet bar veel schelen. De geest heeft zijn plicht gedaan, de geest kan verdwijnen.
En om nu nog even te vertellen, hoe het verder met Noasjak ging, onder de goede leiding van haar liefhebbende ouders groeide ze op tot een flinke vrouw. De laatste maal dat Stefansson iets van haar hoorde, was, dat ze getrouwd was en zelf een baby had, die wel net zo verwend zal zijn als zij zelf. Kind te zijn in Eskimo-land is het prettigste wat je je maar kunt indenken. Maar nu zal Noasjak zich ook wel kunnen voorstellen wat een lastpost zij zelf geweest is.
|
|