Door de goede afloop van hun laatste reis hadden ze een onbegrensd vertrouwen gekregen in Stefansson.
'Dat wist ik wel, mannen', prees hij zijn beide gezellen, 'Een flinke Eskimo laat zich door oude-wijven-praatjes niet in de war brengen. We zullen over drie dagen vertrekken'.
Nadat ze goed uitgerust waren van de vermoeienissen der afgelopen weken maakten ze zich, tot grote teleurstelling van hun nieuwe vrienden, gereed voor het vertrek.
'We hadden gehoopt, dat jullie heel lang zouden blijven', verweten de Eskimo's hem, 'en nu gaan jullie al zo gauw weer weg'.
'Wij komen beslist weer terug', beloofde Stefansson, 'en dan blijven we veel langer'.
'Dat moeten jullie doen, want we vinden het heel prettig, dat jullie bij ons gekomen bent'.
Ze namen hartelijk afscheid en door het hele dorp uitgeleide gedaan werd de reis naar het noorden aangevangen. De weg voerde hen over de bevroren zee naar Victorialand, waar Stefansson hoopte de buitengewone Eskimo's te vinden. Want buitengewon moesten die mensen wel zijn. Voor zover Stefansson wist, had geen enkele Eskimo het recht blonde haren en blauwe ogen te hebben. Een fatsoenlijke volbloed Eskimo behoorde bruine ogen en gitzwart haar te hebben, net als zijn verre voorvaderen, de Chinezen.
Na een vermoeiende tocht werd hun inspanning met suc-