schip. Door die instrumenten kun je alles op de maan zien'.
'Dat is wel aardig', vond een ander, 'maar is er wel eens een blanke op de maan geweest?'
'Nee, dat kan niet', was Stefanssons antwoord.
'Dat kan niet, dat kan niet?' vroeg de man met nadruk.
'Zeg dat nu niet zo vlug. Wij hebben wel geen verrekijkers zo lang als scheepsmasten, maar wij hebben mannen, die op de maan geweest zijn, daar hebben rondgelopen en ons daarna hebben verteld, wat ze er allemaal gezien hebben. En eerlijk hoor, die mannen vertellen geen leugens. Zij weten heel wat meer van de maan dan de blanken, want zij zijn er zelf heen geweest'.
'Zo'n man zou ik wel eens willen zien', meende Stefansson.
'Dat kan hoor, en hij zal je bewijzen, dat het waar is, want over drie dagen is het donkere maan en dan gaat hij er heen. Als je graag wil mag je er wel bij zijn.'
Zo kreeg Stefansson gelegenheid een reis naar de maan te 'horen' maken.
Een groot gezelschap mannen, vrouwen en kinderen was in de hut bijeen. Midden in de hut, vlak onder het venster zat de medicijnman op de grond, om hem heen zaten, zo ver mogelijk van het midden verwijderd, de mensen. Eerst werd het venster met een berenvel afgedekt, zodat er geen licht meer kon doorvallen. Daarna traden drie Eskimo's naar voren, die den tovenaar stevig met een touw