een vorst van 45o schoten ze vlug op. Het was een heldere nacht met flikkerende sterren en lichte maan. Ze hadden juist besloten hun kamp op te slaan toen ze een oude onbewoonde sneeuwhut ontdekten. Gemakkelijker konden ze het niet treffen. Daar stond een hotel kant en klaar en ze bedachten zich geen ogenblik maar legden er beslag op. Stefansson moest die dag voor het bereiden van het maal zorgen en daar ze van het snelle reizen flink warm waren geworden, maakte hij meteen de kachel aan om de temperatuur in de hut aangenaam te maken voor ze helemaal waren afgekoeld.
Hij begon daarna vlug sneeuw in de ketel te doen om heet water te maken. Naast hem zat Dr. Anderson op de rand van een bed, daar naast zat Tannaumirk en vervolgens kwam Natkusiak. Beide Eskimo's waren als gewoonlijk in druk gesprek gewikkeld en hadden het grootste plezier. Vooral Tannaumirk had veel grappige verhalen te vertellen en maakte daarbij de wildste gebaren. Hij zwaaide met zijn armen, alsof het molenwieken waren, sprong overeind om te laten zien, hoe hij een heldenstukje had uitgehaald en viel toen plotseling achterover op het bed, terwijl hij een akelig rochelend geluid met zijn keel maakte. Eerst dachten de anderen, dat dat bij het verhaal hoorde, maar toen hij plat op zijn rug bleef liggen en niet ophield met snorken stond Dr. Anderson op en boog zich over hem heen, om te onderzoeken,