halen, als er tenminste al geen andere liefhebbers geweest zijn.'
Zijn makkers begroetten hem alles behalve geestdriftig, want nu hadden ze geen enkele behoorlijke verontschuldiging meer om er nog op aan te dringen terug te keren. Tannaumirk trok een gezicht als een boer die kiespijn heeft en bromde: 'Nou ja, nou heb je misschien toevallig een van die beesten gezien, maar daar kunnen we toch niet van leven. We hebben hele troepen nodig.'
'Neen, vriend, nu heb je toch ongelijk', verklaarde Stefansson. 'Er was daar ginds een hele kudde aan het grazen en ik heb er drie van geschoten. Ga straks maar even mee, dan halen we de rest.'
Na nog wat brommen zwegen de beide Eskimo's. Ze wisten ook wel, dat het voedselvraagstuk niet belangrijk was in een land, dat zo rijk was aan allerlei wild en dat dit ook niet de werkelijke reden was, waarom ze niet verder wilden. Ze waren bang, dat ze vroeg of laat in handen zouden vallen van die bloeddorstige wilden, die ze aan het zoeken waren. Maar ze schaamden zich er voor, dat ronduit toe te geven. Daarom probeerden ze maar steeds de schuld op het ontbreken van wild in die streken te gooien. Nu konden ze geen enkel argument meer aanvoeren en moesten dus wel verder.
En terwijl ze in oostelijke richting langs de kust trokken met een gemiddelde snelheid van 25 kilometer per dag ging Stefansson iedere morgen het land in op zoek naar