| |
| |
| |
Vierde bedryf.
Eerste tooneel.
Milko, Nasser, Semire.
Ja, prins, myn dankbre ziel erkent de deugd uws vaders,
Die, tot zyne eeuwige eer, de hulp eens ryksverraders
Grootmoedig doemt, versmaad, een' vyand gunst bewyst,
Aan ons de vrede schenkt, ons kwynend leger spyst.
Nooit kan myn dankbaarheid die weldaad evenaren:
Maar, schoon ik magtloos ben een kermend heir te sparen,
Hem na te volgen door 't versmaden van een kroon,
Ik kan myne achting hem bewyzen in zyn' zoon:
Uw groote ziel, waarin uw' vaders deugden leven,
Verpligt my, met myn hand aan u myn hart te geven.
Is 't waar, prinses, dat gy, niet uit gehoorzaamheid,
Maar uit een vryë keur, my met uw liefde vleit?
Is 't mooglyk dat myn min op dat geluk mag hopen?
Verklaar u ongeveinsd: ik zal myn' vader nopen,
Hem doen besluiten, zelfs in weêrwil van myn hart,
Tot afstand onzer trouw, zo Nadirs eisch u smart:
Myn zuivre minnevlam doet my dat huwlyk wraken,
Indien 't, tot myn verdriet, u zou rampzalig maken.
Ik haat den huwlyksdwang, al mint myn ziel u teêr.
Uwe edelmoedigheid verbaast my meer en meer.
Ik durf u ongeveinsd en zonder schaamte ontdekken,
Dat my ons echtverbond tot waar geluk zal strekken.
Ach! ware 't heilryk voor den keizer, voor den staat!
Vermoed gy dan, prinses, dat Nadir 't ryk verraad?
| |
| |
Hoe kunt gy vreezen, daar uw rampen zyn verdwenen?
Daar Persianen en Mogollen zich veréénen?
'k Hou die verééniging, ô prins! voor ongewis,
Zolang het vreêverbond noch niet bezworen is,
En de Indostansche vorst, door Alikan bedrogen,
Onzinnig niets beschouwt dan door zyn' gunstlings oogen.
Ach! de edelmoedigheid uws vaders is te groot:
Zyn deugd red ons te vroeg uit onzen hongersnood.
Hoe ducht ik dat myn vorst, om Alikan te wreken,
Van hoogen nood ontlast, het vreêverbond zal breken,
En, echter magteloos uw heir te wederstaan,
Met al zyn legermagt erbarmlyk zal vergaan!
Gy spelt u 't ergste. Zou de keizer, tot belooning
Der hoogste gunst, zyn woord verbreken aan den koning?
Een' magtig' vorst verraên, die, vreemd van wreed geweld,
In spyt der vyandschap, hem op den troon herstelt?
Dan waar' zyn ondergang, myn' vaders wraak, rechtvaardig:
Een trouwloos opperheer ware uwer smarte onwaardig.
De kracht der vleijery is u noch onbekend.
Wyt niets aan Mahomet, zo hy de vrede schend.
Staatzuchtige Alikan, geleerd op gruwelstukken,
Geneigd door 's keizers val zyn' wensch te doen gelukken,
Noopt dien misleiden vorst, die trouweloosheid doemt,
Tot eerloos krygsbedrog, 't geen hy als wettig roemt:
Steeds doet hy Mahomet tot euveldaên besluiten,
Schoon Nizamëlmoluk dat misdryf poogt te stuiten.
Grootmoedig prins! beklaag, indien gy Milko mint,
En in myn droefenis geen stof tot blydschap vind,
Beklaag ons talryk heir, myn' keizer en zyn staten.
Helaas! uw' vaders gunst zal Indostan niets baten.
't Is billyk dat ik reeds myn vaderland beween'.
Al 't gene ik vreezend hoop is van uw hulp alleen.
| |
| |
Uw vrees, uw smart verkleent, in myn verliefde zinnen,
De vreugd van myn prinses niet vruchteloos te minnen.
'k Zal roemryk sterven, of, in spyt van Alikan,
Indien de nood het eischt, uw schreijend Indostan,
Uw' keizer en zyn heir, eer Nadirs wraak zal woeden,
Uit zucht voor uw belang, voor ondergang behoeden.
| |
Tweede tooneel.
Milko, Nasser, Semire, Malek. Lyfwachten.
Ach, prins! het belge u niet dat ik met smart myn' pligt,
Op 't koningklyk bevel, voldoe aan 's keizers nicht.
'k Moet, in verzekring, haar afzonderlyk bewaren.
'k Zie ons ten doel gesteld aan nieuwe krygsgevaren.
ô Felle tegenspoed! ô onverdraagbre hoon!..
De koning kerkert u!.. En ik, ik ben zyn zoon!
Het is myn vader zelf die myn prinses beleedigt!..
Zal uw gevoeligheid, als u myn min verdedigt,
Ja op myn hoofd misschien myn' vaders gramschap laad,
Op my uw wraak voldoen voor dezen bitschen smaad?
Of mag myn tederheid noch naar uw liefde trachten?
Ik durf niets anders dan afkeerigheid verwachten.
Uw roekelooze drift verzwaart myn groot verdriet.
Verpligt my door uw hulp; maar terg uw' vader niet.
Ik acht zyn deugd te hoog, dan dat ik ooit zou denken
Dat die beroemde held, die ons de vreê wil schenken,
Die uit meêdoogendheid ons hongrend leger voed,
Die 't Indostansche ryk voor ondergang behoed,
| |
| |
Die geen behagen schept in 's vyands ongelukken,
My, die onschuldig ben, uit wreedheid zal verdrukken.
't Is alles in gevaar: doch geef dien vorst geen schuld.
Zou Nasser dezen smaad gedoogen? met geduld
Het heilig gastvryrecht in Milko zien geschonden?
In u, aan wier belang myn welstand is verbonden?
Neen! deze hoon, uw rang, myn liefde is veel te groot.
Tegen Malek.
Geef ons een klaar bericht waaruit dit onheil sproot.
Zie Nizamëlmoluk gevangen herwaarts komen,
Myn prins; uit hem word best dit ongeval vernomen.
| |
Derde tooneel.
Milko, Nasser, Nizamëlmoluk, Semire, Malek. Lyfwachten.
Milko, tegen Nizamëlmoluk.
Mynheer, 'k zie uit uw' ramp, 'k zie uit uw droefenis
Wat van myn kerkering de zorglyke oorzaak is;
Dat onze vorst, misleid, gespysd door Nadirs goedheid,
Dien koning roekloos tergt tot gramschap, tot verwoedheid,
Ja 't heilzaam vreêverbond vernietigt heeft, in waan
Dat ons verzadigd heir dien held kan wederstaan.
Ons vaderland, bykans aan 't krygsgevaar onttogen,
Op nieuw ten doel gesteld aan 's vyands wraakvermogen,
Zal haast vergaan, 't en zy die vyand, door genaê,
In edelmoedigheid myn hoop te boven ga.
Poog, door uw' raad, de drift van dezen prins te weeren,
Die my zyn hulp belooft, wien onze rampen deeren,
Maar die 't gevaar vergroot door onbedachtzaamheid.
| |
| |
Tegen Nasser.
'k Versma uw' bystand niet: verlos ons door beleid,
Eer, door uw hevigheid, alle onze hoop verdwyne.
Tegen Malek.
Malek geleid Milko, van Semire gevolgd, in één der zyvertrekken, en keert aanstonds te rug. Twee der Lyfwachten verzellen haar.
| |
Vierde tooneel.
Nasser, Nizamëlmoluk, Malek. Lyfwachten.
In 's keizers doodsgevaar is 't my een dierbre troost,
Te hopen op de deugd van Nadirs waardig kroost.
Die koning, eerst vermurwd door onze tegenspoeden,
Nu fel getergd, verstoord, gereed op ons te woeden,
Myn' onberaden vorst te bonzen van den troon,
ô Prins! word best door u verbeden, door zyn' zoon.
Wacht voor uw' keizer van myn deernis, zo myn bede
Op Nadir iets vermag, eene onverdiende vrede.
't Gevaar weêrhoud my niet: de erbarmlyke offerhand',
Door 's konings wraak begeerd, is Milkoos vaderland,
Ja 't maagschap van een bruid, my waarder dan het leven.
Ik ga; 'k zal u een blyk van myne oprechtheid geven.
Ach! neem een beter tyd tot 's ryks verlossing waar:
't Is noch te vroeg om ons te ontheffen van 't gevaar,
Nu Nadirs grimmigheid, te hevig aan het blaken,
| |
| |
Hem voor een oogenblik zyn reden doet verzaken.
Ik, die onschuldig ben aan 't breken van 't verdrag,
Die alles, 't geen de trouw eens onderdaans vermag,
Met myn gevaar bestond om 't ongeval te weeren,
Wien deyver voor de vrede in 's konings heir deed keeren,
En die hem kennis geef van Alikans verraad,
Word averechts beloond met kerkering, met smaad;
Hy dreigt me (dit 's de vrucht van voor myn' vorst te smeeken,)
't Verraad, door my gemeld, zelfs op myn hoofd te wreken:
En zal 't geen misdaad zyn, als ge in zyn hevigheid
Niet voor uw vaderland, maar voor uw' vyand pleit?
Wanneer, in felle woede, een edelmoedig koning
Zoverr' zyn' aart verzaakt, dat hy een dienstbetooning
Met smaad, met dreigen loont, ô prins! dan heeft het bloed
Den minsten voorrang niet op 't vaderlyk gemoed.
Ga met ons dier belang, niet met uw drift, te rade.
Maar zo ik niets verricht, uit vrees van ongenade,
Zal Milkoos maagschap met haar vaderland vergaan,
En ik, haar liefde onwaard', myn hart, myn bruid verraên.
Men zal, zolang ik leef, uw leger niet vernielen.
Nooit zal een laffe schrik, dat merk van lage zielen,
Beletten dat ik u, ô myn prinses! betoon'
Wat Milkoos bruîgom voegt tot eer van Nadirs zoon.
Als de eerste hevigheid des konings is verdwenen,
Zal 't vaderlyke hart aan 't bloed gehoor verleenen.
Dat de edelmoedigheid, die Nadir eigen is,
Op uwe voorbeê dan myn' keizers lot besliss'!
'k Hoop op uw' vaders deugd. Ik zie dien vorst genaken.
Men zwyg'; men doe hem niet in feller woede blaken!
| |
| |
| |
Vyfde tooneel.
Nadir, Nasser, Nizamëlmoluk, Malek. Lyfwachten.
Draag zorg dat, naar myn' last, de toestel tot den stryd
Op 't spoedigst vaardig zy: vertrek; betoon uw vlyt.
Tegen Nizamëlmoluk, terwyl Malek vertrekt.
Wat heeft, in weêrwil van myn gunstig mededoogen,
Den snooden Mahomet tot krygsverraad bewogen,
Terwyl hem stryd op stryd, dien hy verloren beeft,
Onfeilbre blyken van zyn onvermogen geeft?
Gy, terg my langer niet met roekloos my te smeeken:
'k Wil onherroeplyk my op dien verrader wreken;
Zyn heir vernielen; hem, van 't ryksgezag ontbloot,
Niet handlen als een' vorst, maar straffen met de dood.
Ik ben te fel getergd; spreek niets tot zyn verschooning,
Of ducht een zelfde straf.
Uw wraak is recht, ô koning!
Gy zyt op 't snoodst verraên. Gy hebt vorst Mahomet,
In spyt van uw belang, uit doodsgevaar gered:
Maar hy, zich naauwlyks ziende ontheven van de elenden,
Of durvende, u ten hoon, de vrede arglistig schenden;
Ondankbaar door bedrog u stortende in gevaar;
Verdient niet dat uw gunst ten tweedemaal hem spaar'.
't Belang van Alikan, gevest op gruweldaden,
Doet hem onzinnig u, zyn ryk, zichzelv' verraden;
Hy maakt zich schuldig door een blinde drift alleen:
Maar dit verschoont hem niet van krygsverraad; ô neen!
Hy moest zich nimmer aan een' gunsteling verslaven.
Een keizer is verpligt zyn vorstlyk woord te staven.
| |
| |
ô Nizamëlmoluk! vergeefs verbergt ge my
Wat Mahomet beweegt tot krygsverradery.
Geen Alikan alleen doet hem 't gevaar trotseren,
Ondankbaar my verraên, zyn' hoogen rang ontëeren.
Die heillooze oppervorst heeft aan myn' zoon, ten echt,
Uit laffen schrik zyn nicht met weêrzin toegezegt:
Zyn hoogmoed, aangehitst, ontydig, onrechtvaardig,
Vermetel, acht myn' zoon dier hooge gunst onwaardig,
Te huwen aan 't geslacht van grooten Tamerlan:
Maar de eedle gunsteling, dat hoofd van 't vloekgespan,
De ontrouwe, doelende op de keizerlyke staten,
Een loos verleider van trouwhartige onderzaten,
Een eerloos hoveling, op vleijen afgericht,
De arglistige Alikan verdient uw' keizers nicht.
Ik durf u voor myn' vorst tot geen genade nopen:
Zyn misdryf is te groot om iets voor hem te hopen.
Ik beef voor 't gantsche ryk: het zal, uw wraak ten zoen,
Onschuldig aan 't vergryp, voor Mahomet voldoen.
ô Magtig keizerryk! 't is met u omgekomen;
Ik zie een zee van bloed uwe akkers overstroomen,
Uw schatten uitgeput, uw talryk heir vernield,
De vrouwen met haar kroost in de oorlogswoede ontzield:
De groote Nadir zelf, tot uw verderf bedrogen,
Heeft met uw' jammerstaat in 't end' geen mededoogen...
Maar neen! ik vlei my noch dat uwe onnoozelheid
In 't edelmoedig hart voor uw behoudnis pleit.
Hy werpt zich aan 's konings voeten, en vervolgt.
ô Wydberoemde held! dat uw verstoorde zinnen
Uwe edelmoedigheid zoverr' niet overwinnen,
Dat uw getergde wraak de schuldeloozen doem'!
| |
| |
Ach! wierd ons heir vernield, uw wraak ter offerhande,
't Ware u, doorluchte held! eene onüitwischbre schande;
Ja vruchtloos heeft uw arm den grootsten lof behaalt,
Zo Nadir, woedend, niet op Nadir zegepraalt.
ô Vorst! het bare in u geen zwaarder ongenoegen
Dat ik, geknield, myn beê by 's vyands beê durf voegen.
Ontzeg uw' droeven zoon geen gunstig krygsbesluit:
Hy smeekt voor 't vaderland van zyn geliefde bruid.
Helaas! moet die heldin de dood van all' haar magen,
En ik, terwyl gy juicht, myn ongeluk beklagen?
Ryst beide. Ik schep geen' lust in wreedvergoten bloed:
'k Heb nooit moorddadig op de onnoozelheid gewoed.
'k Zou 't ryk beschermen met de tederheid eens vaders,
Indien 't, op my gerust, vrywillig zyn verraders,
Den snooden Mahomet, den loozen Alikan,
Ter straf my overgaf, met al het vloekgespan:
'k Zou my, 'k zou Indostan gerechte wraak verschaffen,
Ten voorbeeld van 't heeläl gestreng de boosheid straffen,
Genadig toonen dat myn vyand niets verliest,
Als hy, op 't snoodst verraên, my tot beschermer kiest.
'k Heb de ontrouw u ontdekt; ik zal noch meer verrichten;
'k Wil voor myn vaderland u tot genaê verpligten.
Vertraag uw wraak; beproef hoeveel myn trouw vermag;
Vergun my, in ons heir, hiertoe een' enklen dag.
Myn keizer, magteloos uw' moed te wederstreven,
Zal, op myn' raad, aan u de ontrouwen overgeven;
Het vonnis van hun dood zelf onderschryven; ja
Zich stellen in uw magt, op hoop van uw genaê.
Gy had, vermogt gy iets, de vreêbreuk kunnen weeren.
| |
| |
't Was my onmooglyk, daar de ontrouwen hem regeeren.
Verwacht, opdat hun straf de verdre boosheid stuit',
Nu 't krygsgevaar genaakt, dat hy uit vrees besluit'.
Ik zou uw' eisch voldoen, uw heldendeugden loonen,
En, met hun dood voldaan, uw' dwazen vorst verschoonen,
Indien ik zeker wist dat hy, uit waar berouw,
In spyt van Alikan, uw' raad niet doemen zou.
Het is vergeefs gepleit. Ik zal uw heir verrassen;
En, nu gy 't opzet weet, op uw bedryven passen:
Ik zal, met uw prinses, u kerkren in myn tent:
Zo blyft myn doelwit aan uw' keizer onbekend.
Laat my, zo 't noodig is, tot overgaaf hem dwingen.
'k Heb meer vermogen, dan zyn snoode gunstelingen,
Op 't hart van 't oorlogsvolk in 't nypen van 't gevaar.
Ja, opdat myn trouw hem spaar'!
ô Nadir! uwe deugd is Indostan gebleken:
Gy zult in koelen moede u op dien vorst niet wreken,
Zo 't heilzaam oproer hem in uw vermogen stelt:
'k Vrees niets voor Mahomet, dan 't woedend krygsgeweld.
Laat my beproeven wat myn yver kan verwerven.
Zou Milkoos bloedverwant uw wraak ten offer sterven?
Die schande voor myn bruid waar' schande voor uw' zoon,
En voor myn' vader zelv' een onuitwischbre hoon.
Ik kan, om door uw' echt myn glorie niet te krenken,
Aan u eene andre bruid, in plaats van Milko, schenken.
Maar neen; om haar, om u, om Nizamëlmoluk,
Vergeef ik Mahomet het roekloos gruwelstuk,
Als hy, uit waar berouw, zich in myn magt zal stellen,
| |
| |
En over 't vloekgespan een billyk vonnis vellen.
Tegen Nizamëlmoluk.
Verwerf, door uw beleid, uw' keizers lyfsgenaê.
Tegen de Lyfwachten.
Uw heldendeugd is zonder wedergaê.
| |
Zesde tooneel.
Nadir, Nasser.
Uwe edelmoedigheid, onmooglyk na te streven,
Die smart in 't straffen vind, maar wellust in 't vergeven;
Die myn verbaasde ziel een heilzaam voorbeeld strekt,
In my een sterke zucht tot eeuwige eer verwekt;
Uwe edelmoedigheid, ten hoogsten top gestegen,
Zal keizer Mahomet tot dankbaarheid bewegen,
Als hy, door u behoed, in u zyn' waardsten vrind,
En in zyn vrinden zelf zyn kroonbelagers vind.
Vergun my dat myn hart in Milkoos blydschap deele,
Haar bloed voor 't myne erkenn', met 's keizers heil zich streele,
En dus, door u op 't spoor der ware deugd geleid,
Van verre uw voorbeeld volg' door mededoogendheid.
Uw deernis voor een' vorst, in onkunde opgetogen,
Door 't vleijend hofgezin erbarmelyk bedrogen,
En voor een zuchtend ryk in hoogen oorlogsnood,
Waar' loflyk, zo die drift niet uit uw liefde sproot:
'k Wil echter in myn' zoon geen mededoogen wraken;
En prys, om Milkoos deugd, het vuur dat u doet blaken.
Maar vlei u niet te veel voor 't wagglend Indostan.
Wat geeft my stof tot vrees?
| |
| |
De ontrouwe Mahomet, ja alles. 't Is onzeker
Dat Nizamëlmoluk een' dwazen woordverbreker,
Door zyn' getrouwen raad, tot overgaaf verpligt';
Of tegen 't vloekverbond, door oproer, iets verricht'.
Niets anders is bekwaam de onweerbre legerbenden,
Den keizer, 't gantsche ryk, te ontslaan van krygsëlenden.
Zo Nizamëlmoluk het ééne en 't andre mist,
Zal 't heir, door hem verdeeld in onderlingen twist,
Door fellen binnenkryg zichzelf bykans vernielen,
En 't Persiaansche staal het overschot ontzielen.
Ik zie, hoe de uitslag zy, in 't kort myn' eisch voldaan.
Myn wraak had anderszins geen uitstel toegestaan.
De keizer zal, bevreesd, zich aan 't gevaar onttrekken.
't Zou my, niet min dan u, tot waar genoegen strekken:
Ja 'k zou, in weêrwil van zyne ontrouw, van dien hoon,
Hem, door zyn volk verraên, herstellen op den troon.
| |
Zevende tooneel.
Nadir, Nasser, Malek.
ô Vorst! een gruwelstuk!...
Wat doet u zwygend beven?
Uw wacht is omgekocht; men dreigt uw dierbaar leven...
Men wacht de duisternis...
De dag verdwynt allengs. Myn toeleg zy volbragt!
| |
| |
Tegen Nasser.
Ziedaar voor wien gy smeekt: hy is myn gunst onwaardig;
Hy dwingt my tot zyn straf.
Tegen Malek.
Is 't heir ten stryde vaardig?
Men heeft uw' last verricht. Maar 'k vrees den koningsmoord,
Nu al het vloekgespan noch niet is opgespoord.
Getrouwen Orosmin, die my 't verraad ontdekte,
En met een deel der wacht zyn trouw in schyn bevlekte,
Opdat uw doodsgevaar door list wierde afgewend;
Den trouwen Orosmin is alles niet bekend.
'k Wil de gruwlen onderzoeken,
En door een vreemd bestaan de schuldigen verkloeken.
Geveinsde Mahomet! beef met uw' vloekgenoot:
Vermeetlen! wacht uw straf, of red u door myn dood.
Einde des Vierden Bedryfs.
|
|