| |
| |
| |
Derde bedryf.
Eerste tooneel.
Nadir, Alikan, Malek.
Gy zult, van wacht verzeld, des keizers komst verbeiden,
En hem eerbiedig in myn legertent geleiden.
Alikan, terwyl Malek vertrekt.
Vorst Nadir, niet vernoegd dat ieder heldendaad
Van zyn gevreesde kling 't geloof te boven gaat,
En dat zyn strydbare arm 't heeläl houd opgetogen,
Begeert de glorie van grootmoedig mededoogen!
Gy spaart een' vyand, die, van alle hoop ontbloot,
Elendig zou vergaan van zwaren hongersnood,
't En ware 't u behaagde ons ongeval te stuiten!
Zelfs bied ge ons gunstig aan een vreêverdrag te sluiten!
Uw weldaad, ons beloofd, uw deugd is ongemeen:
Die edelmoedigheid, ô held! voegt u alleen.
Gy, Alikan, gy kunt, door deze gunst te roemen,
Uw ware meening, uit bevreesdheid, loos verbloemen!
Die taal verbaast my niet: een hoveling, als gy,
Doorslepen, uitgeleerd in list, in veinzery,
Zal zyn gedachten steeds uit achterdocht bedekken,
Zo hem de oprechtheid zou tot nadeel kunnen strekken.
Maar deze loosheid is onnoodig: spreek oprecht.
Verwacht ge, van myn gunst, niets anders dan gy zegt?
Indien een andre held, in staat te triomferen,
Beloofde van ons ryk den ondergang te weeren,
En zelf de vreê begeerde; ik zou, op wissen grond,
Vermoeden dat zyn hart, in weêrwil van zyn' mond,
Een' loozen toeleg smeedde, om, zonder krygsgevaren,
| |
| |
Een kroon te winnen, door een' vyands heir te sparen;
Dat hy den keizer, als uit yver voor de vreê,
Door kunstig staatsbeleid lokte in zyn legersteê,
Om, als vorst Mahomet behendig waar' gevangen,
Het magtig ryksgebied van Indostan te erlangen;
Dat hy, door bystand, uit ons ryk hem aangeboôn,
Door onzer grooten hulp verwinnaar van den troon,
(Men kan met reden van dien toeleg hen verdenken,)
Aan één' dier grooten 't ryk ten leengebied zou schenken,
Verzekerd dat ons volk, bevredigd, hem getrouw,
Door één' uit ons bestierd, zyn zege staven zou.
Zo zou een ander zich ontwyfelbaar gedragen,
Zich vleijende op die wys zyn glorie niet te wagen.
Ervaren staatzucht denkt dat de opperheerschappy
Met recht verkregen word door list, door veinzery:
Zy zal een loos bedrog, 't geen tedre zielen doemen,
Een loffelyke daad van ware helden noemen.
Licht wraakt gy die gedachte: onzeker, weet ik niet
Of Nadirs eerzucht doemt wat staatzucht hem gebied.
Gy, aan den toeleg van uw grooten medepligtig,
Zyt, in 't ontveinzen van uw stout bestaan, voorzigtig:
Gy vreesde dat ik u, uit eerzucht, mogt versmaên;
En bood door andren my uw' vreemden bystand aan:
Nu toetst ge my; en poogt, zolang u myn gepeinzen
Noch niet gebleken zyn, uw' aanslag my te ontveinzen:
In twyfel wat myn hart van uw besluit gevoelt,
Bewyst ge, door uw list, wat oogmerk gy bedoelt;
Opdat ikzelf, bewust van 't geen gy poogt te smooren
En tevens my ontdekt, u myn besluit doe hooren.
Gy vleit u met de hoop dat Thamas Koelikan,
Die Thamas troon bekleed in 't vorstlyk Ispahan,
Den naam van dwingland, van verrader, niet zal vlieden,
Indien hy Indostan als keizer kan gebieden:
Maar 't schynt u onbekend, dat, sints ik Nadir wierd,
Ik 't Persiaansche volk rechtvaardig heb bestierd;
| |
| |
Dat, toen my 't gantsche ryk tot koning heeft verkoren,
De alöude luister van myn staten wierd herboren;
Dat Thamas, my ter wraak, rechtmatig wierd onttroond;
Ik, voor myn diensten, uit erkentenis gekroond:
Ik pleegde geen geweld; men schonk my 't ryk vrywillig.
Myn zucht tot heerschen en uw staatzucht zyn verschillig:
Ik wenschte om 't heil des volks; gy wenscht uit eigenbaat:
Myn oogmerk was oprecht; het uwe is kroonverraad.
Die taal behaagt u niet: gy denkt licht, uit myn rede,
Dat ik, uit deernis, ben genegen tot de vrede:
Maar schort uw oordeel op, totdat ge onfeilbaar ziet
Of Nadirs eerzucht doemt wat staatzucht hem gebied.
Een vyand zal niet licht een keizerryk versmaden.
Misschien bereikt gy 't wit van uw geheime daden.
't Is recht, nu Alikan voor my behendig veinst,
Dat hem verholen zy wat Nadir waarlyk peinst.
't Is vruchtloos dat ik poog door veinzery te ontdekken,
Of ons de hongersnood tot schade of heil zal strekken.
Ik durf my van uw deugd beloven dat misschien...
De keizer nadert ons; 'k zal haast uw doelwit zien.
| |
Tweede tooneel.
Mahomet, Nadir, Nasser, Nizamëlmoluk, Alikan, Malek. Lyfwachten.
ô Vorst! uw ongeluk, uw komst, uw vast betrouwen
Op myn gegeven woord, verpligt my u te aanschouwen
Als mynen bondgenoot, ja als myn' waarden vrind.
Door deze omhelzing blyk' hoe Nadir u bemint.
Uwe edelmoedigheid, in ons gevaar te weeren,
Doet my, ô koning! u als myn' verlosser eeren.
| |
| |
Gy hebt, door dapperheid, myn groote legermagt
Met weinig oorlogsvolk bykans ten val gebragt:
Nochtans verwerft ge, ô held! door 't al vernielend stryden
Zo groot een' luister niet als door uw medelyden.
Ik zal den ryken troon van grooten Tamerlan,
En 't Persiaansche land, gehecht aan Indostan,
Naar inhoud van den eisch, met recht my voorgeschreven,
Aan uw zeeghaftig ryk vrywillig wedergeven:
Ik zal de schuld, welëer aan Abas niet voldaan,
En myn verbond, van u in oorlog by te staan,
Waarin ik schuldig bleef, u t'eenemaal vergoeden:
'k Zal juichend u voldoen, opdat het yslyk woeden
Van kryg, van hongersnood, van tweedragt, tot uwe eer
In vrede, in overvloed, in waar geluk verkeer'!
Het woedend oorlogswee van all' uw legerscharen,
Door onverhoopte gunst, door vreê, te doen bedaren,
Verwekt meer blydschap in myn mededoogend hart,
Dan u 't verrassend eind' van uwe onlydbre smart:
Ik, die myn' lust nooit stelde in moorden, in vernielen,
Smaak thans een ware vreugd; ik red ontelbre zielen;
'k Verwerf, door 's vyands heir te ontheffen van elend',
Een gadeloos geluk, voorheen my onbekend.
De magt tot weldaên is een voorrecht van de grooten;
Een voorrecht, meest, verzuimd, van weinigen genoten;
Een heil, waardoor men zich der grootheid waardig maakt,
Waardoor eene eedle ziel de zoetste weelde smaakt.
'k Heb dus, al spaarde ik u het keizerryk, ja 't leven,
Veel min voor uw geluk, dan zelfs voor 't myn' bedreven.
Laat ons, tot sterking van ons weêrzydsch ryksgezag,
Ons naauw veréénen door een eeuwig vreêverdrag.
Een dierbaar echtverbond zal ons 't vermogen geven,
Waardoor we, aanéén verknocht, de koningen doen beven.
De schoone Milko, die, door edelmoedigheid,
Voor uw' gedreigden staat eene uitkomst heeft bereid;
Die, door haar vaderland meer dan zichzelf te minnen,
| |
| |
Het waardig voorwerp is van myn verbaasde zinnen;
Zy, die ik hooger dan uw kroon en scepter acht,
Van wie ik neven wensch uit Tamerlans geslacht,
En wier uitmuntendheên myn' zoon in liefde ontvonken,
Zy tot eene echtgenoote aan dezen prins geschonken.
Myn vorst, uw dierbre gunst, gewoon
My niets te ontzeggen, toont uw liefde voor uw' zoon.
Vergun my, daar gy eischt als koning, als verwinnaar,
Dat ik myn bede doe als onderdaan, als minnaar.
Tegen Mahomet.
Maak my, doorluchte vorst! my, zuchtende om uw' druk,
Een' blyden deelgenoot van uw aanstaand geluk;
Sta toe dat Nasser zich aan schoone Milko huwe,
Opdat myn jeugdig bloed, veréénigd met het uwe,
En dus verëdeld door 't aloude heldenbloed
Van grooten Tamerlan, uw nederlaag vergoed'!
ô Ja! ik zal voor u, als de yvrigste uwer magen,
Dit bloed, uit Nadir zelv' gesproten, moedig wagen,
Daar gy, gedreigd, ontrust door 't Zuidlandsch muitgespan,
Geen ware keizer zyt van 't magtig Indostan;
Ik zal, verzekerd van den goeden wil myns vaders,
Uw wraak gestreng voldoen op deze ryksverraders.
Bedenk, opdat uw gunst een' vyands zoon verpligt',
Hoeveel die vyand eerst voor uw geluk verricht.
My is genoeg bekend, ô edelmoedig koning!
Hoeveel ik schuldig ben voor uwe gunstbetooning.
Hoe wenschte ik dat myn magt, om u een waardig blyk
Van dank te geven, aan uw weldaên waar' gelyk!
Maar dat uw goedheid niet in grimmigheid verkeere!
Dat Nadir voor zyn' zoon eene andre gift begeere!
Een keizer is altoos verbonden aan zyn woord.
Gy eischt van my een bruid die Alikan behoort.
| |
| |
Ik had, als koning, als verwinnaar, uw beschermer,
Uw ryksbehoeder, uw verpligter, uw ontfermer,
Verhindert dat myn zoon u smeekte, zo het niet
Om 't weêrgaêloos bezit van Milko waar' geschied:
Dat voorwerp is alleen dier onderwerping waardig.
Gy zyt, in 't schenken van uw gunsten, onrechtvaardig:
Uw stoute weigering, waardoor ge my versmaad,
Geschied, misleide vorst! voor één' die u verraad.
Hy, onlangs valsch betigt, heeft, door zich vry te spreken,...
Zyn schuld is, vóór uw komst, onfeilbaar my gebleken.
Myn trouw voor 't keizerryk is aan myn' vorst bekend.
Zyn heimlyk vloekgespan veroorzaakte uwe elend'.
Ja, vorst, men heeft voorlang, uit staatzucht van dien snooden,
My schandlyk, op zyn' naam, uw' scepter aangeboden.
Men heeft op myn bederf arglistig toegelegt.
Weet uw behoudnis dank aan 't heilig gast vryrecht.
Tegen Mahomet.
Uw krygswee, my voorzegd, toont dat zyn vloekgenooten,
My vleijende op zyn' naam, voor hem uw' val besloten:
Hun snoode raad alleen, door u te veel betracht,
Heeft uw verwaarloosd heir tot hongersnood gebragt.
Gy zult, opdat ik u voorzigtiger doe wezen,
Hun trouweloos geschrift ter overtuiging lezen,
Zodra ons vreêverdrag, en de echtverbindtenis
Van Milko met myn' zoon, door u bevestigd is.
Hoe kan ik Alikan, myn' gunsteling, verdenken?
Men durft, door nyd bezield, by u zyn glorie krenken.
ô Vorst! vergun my, dat, in 't wenschlyk vreêbesluit,
| |
| |
Ik myn belofte houde aan hem en aan zyn bruid.
Hoe! kan myn woord by u dan geen geloof verkrygen?
Vermoed ge, dat ik hem onschuldig zou betygen?
Een' listig' hoveling, door schandelyke kunst,
Door laffe vleijery gedrongen in uw gunst;
Een lage ziel, betigt, bekwaam toe gruwelstukken,
Gewoon uit eigenbaat uw volken te onderdrukken;
Dien snooden acht ge (ô smaad!) meer uw betrouwen waard',
Dan Nadir, die uw heir, uw ryk, uw leven spaart!
Gy, die niet vreesde uw woord, uw dier verbond te breken,
Durft, tot eene uitvlucht, my van uw belofte spreken,
Terwyl uw rampspoed, tot behoudnis van den staat,
U, by een' onderdaan, van die belofte ontslaat!
Is dit erkentenis voor myn genade toonen?
Vermeetle! moest ge my, uw' overwinnaar, hoonen?
Myn mededoogendheid misbruiken in uw' druk?
Gy vleit u reeds te veel met uw aanstaand geluk.
'k Zal, eer myn grimmigheid aan u ten val mogt strekken,
Tot vordring van uw heil, uit uw gezigt vertrekken.
Pleeg raad, terwyl ikzelf myn' fellen spyt bedwing',
Met Nizamëlmoluk, of met uw' gunsteling.
Rampzalig keizer! beef, zo myn getergde goedheid
Verkeert in haat, in wraak, in wreedheid, in verwoedheid.
| |
Derde tooneel.
Mahomet, Nasser, Nizamëlmoluk, Alikan.
Ik zal, nadien uw hart, onbuigzaam voor myn beê,
Geen acht slaat op uw heil, op de aangeboden vreê,
Voor uw behoudenis een' dierbren bystand kiezen,
Eer Nadir u de hoop van uitkomst doe verliezen;
| |
| |
'k Zal toonen, schoon myn wraak, myn' bitschen smaad ten zoen,
Onfeilbaar door uw' val myn liefde kan voldoen,
Dat ik, zelfs meer dan gy, uw deerniswaarde elenden,
Uw' wissen ondergang van u poog af te wenden.
't Is noodig, daar gyzelf u stort in 't grootst gevaar,
Dat ik, uws ondanks, u de kroon en 't leven spaar'.
| |
Vierde tooneel.
Mahomet, Nizamëlmoluk, Alikan.
Wat yslyke overmaat van wee staat my te duchten!
Ik, die myn' val beween, myn stervend volk hoor zuchten,
Myn' vyand nedrig vlei, zie myn beroemd geslacht,
Myne eedle afkomst door dien vyand trots verächt.
Zou ik, (ô bittre spyt!) om lyfsgenaê te vinden,
Myn oud doorluchtig huis aan 't laag geslacht verbinden
Van Thamas Koelikan, eens kleenen hoofdmans zoon,
Door schandlyke overmagt bezitter van een' troon?
ô Groote Tamerlan! wat smaad ware u beschoren,
Indien 't my lustte naar dit vreêverdrag te hooren!
Ach, vorst! terg Nadir niet. Wat kan, in dezen nood,
Verhindren dat zyn magt u dwinge?
Wilt gy, die 't moorden haat, de onschuldige doen sterven?
Haar hand voldoe myn' wil: 'k zal 't van haar' moed verwerven.
Ik stem veelëer haar dood, waarvan ik zuchtend gruw,
Dan dat ze ons bloed besmette, ik haar aan Nasser huw'.
Myn wanhoop ga haar voor: 'k wil, om myn' ramp te weeren,
Op Nadir door myn dood kloekmoedig triomferen.
| |
| |
Gy word door felle smart, door wanhoop, wreed misleid:
Uw sterven waar' geen moed; het waar' lafhartigheid.
Vergeef my deze taal: uw heillooze offerhande,
Geschikt tot weering van eene ingebeelde schande,
Waar' doodlyk voor uw heir, verderflyk voor den staat,
En voor uw oud geslacht een onvergeetbre smaad.
Voorkom dat ongeval; ach! duld niet dat men melde:
‘Vorst Mahomet, die dwaas tot wanhoop overhelde,
‘Ja om een harsenschim zich angstig heeft ontzielt,
‘Heeft, door zyn laffe dood, zyn talryk heir vernielt.
Uw weigring is gegrond, myn vorst; maar ze is gevaarlyk.
Uw dreigend doodsgevaar te weeren, valt bezwaarlyk.
Mislei den vyand; veins te stemmen in den prys
Van uw behoudenis, opdat hy 't leger spyz'.
Men mag een vreêverbond, uit dwang gestemd, verbreken.
ô Neen! behelp u niet met eerelooze treken.
Indien ge (ô gruweldaad!) die veinzery bestond,
Zoud ge, om 't verbreken van een heilig vreêverbond,
Daar Nadir blyken geeft van edel mededoogen,
Verdienen dat gyzelf arglistig wierd bedrogen.
De vyand, die uw heil en wissen ondergang
In zyn vermogen heeft, bestaat geen' snooden dwang,
Wanneer zyn yver, verr' van door het staal te woeden,
Door onverhoopte vrede u gunstig poogt te hoeden.
Voldoe hem ongeveinsd; verlaat u op myn trouw.
Ach! dat myn raad uw heir, uw ryk, uzelv' behou'!
Dat Nadirs dierbre gunst..!
Die gunst gaat u ter harte.
Gy zoud ze niet versmaên, 't en waar' ze u hevig smartte.
Herstel ons ryksgeluk, myn keizer! hoor naar my.
Gy wierd te lang misleid door laffe vleijery.
| |
| |
Dit echtverbond, dat u geen onheil kan verwekken,
Zal u ontwyfelbaar tot ware glorie strekken;
Ja, in 't volmaakt geluk van 't juichend Indostan,
Uw' stam doen roemen op een' tweeden Tamerlan.
| |
Vyfde tooneel.
Mahomet, Milko, Nasser, Nizamëlmoluk, Alikan, Semire.
Prinses, voldoe uw' wensch; tracht 's keizers val te stuiten:
't Gevaar eischt kort beraad: doe hem tot vreê besluiten.
ô Vorst! duld dat ik smeek' voor 't angstig vaderland,
Erbarmelyk gedreigd, in hopeloozen stand,
Voor 't stervend talloos heir, voor uw geliefde vrouwen,
Voor onderdanen die hun welzyn u betrouwen,
En voor uw dierbaar kroost, dat om meêdoogendheid,
Om uitkomst in de elende, erbarmlyk met my schreit:
Betoon uw liefde als vorst, als echtgenoot, als vader:
Uw goedheid zy voor ons! niet voor een' staatsverrader,
Die, waar' zyn trouw oprecht, aan 't ryk my af zou staan,
Zyn min beteuglen, u van uw belofte ontslaan.
Uw milde gunst, beducht een vryë ziel te dwingen,
Een vrouw uit uw geslacht eene echtkeur op te dringen,
Genadig deelende in myn blydschap, in myn smart,
Beloofde aan Alikan myn hand, indien myn hart
Volkomen waar' geneigd zich by die gift te voegen:
Ik toonde u tegen hem nooit eenig ongenoegen:
'k Waar' met dien bruîgom reeds, nadien 't myn' vorst behaagt,
Veréénigd, zo de kryg myn' echt niet had vertraagt:
Maar thans bedien ik my van 't recht, aan my gegeven;
Ik red uw legermagt, myn vaderland, uw leven,
Ten koste eens minnaars die myn liefde onwaardig is:
| |
| |
Myn weigring maakt u vry van uw beloftenis.
Mevrouw, dit gaat te verr'. My tegen recht te hoonen!
Ik, vaardig in myn trouw voor 't vaderland te toonen,
Wensch yvrig dat myn vorst met Nadir zich verzoen':
'k Verzaak myn' minnegloed.
'k Zal 's konings eisch voldoen:
Ik ben tot weigering der vreê niet meer verbonden.
Gy hebt, ô Indostan! uw' keizer weêrgevonden.
Nizamëlmoluk, tegen Mahomet.
Men geve in aller yl, opdat men 't onheil stuit',
Aan Nadir kennis van dit heugchlyk vreêbesluit.
Ik zal, is 't uw begeerte, u by dien vorst geleiden.
Tegen Alikan.
Ga in myn heir dit heil terstond verbreiden.
| |
Zesde tooneel.
Ik zal, op 't wreedst misleid, versmaad, gehoond, betigt,
Doen blyken dat myn hart in doodsgevaar niet zwicht.
Men doe, indien myn goud voor my iets kan verwerven,
Tot myn gerechte wraak den trotsen Nadir sterven!
Zyn dood is niet genoeg; myn felle spyt eischt meer:
Men stuite ook 't vreêverdrag, bestemd tot 's vyands eer!
Dat zelfs de keizer my op dien verrader wreke,
Myn' raad uit blindheid volg', 't gegeven woord verbreke,
My diene als hy zyn' stam voor Milkoos echt behoed!
Ach! dat ons volk, gespysd, genoopt tot oorlogsmoed,
Heldhaftig voorgetreên door all' myne eedgenooten,
Door Mahomets misnoegde en felgedreigde grooten,
| |
| |
Door vorsten, wier belang aan 't myn' verbonden is,
Het lot van Alikan in 't bloedig veld besliss',
Den Persiaan verwinn', zichzelf het leven spare,
Een' laffen vorst onttroon', tot keizer my verklare!
Ik juich in myn gevaar; 'k sneef, mist my 't heldenloon,
Ten minste met de hoop op de Indostansche kroon.
Einde des Derden Bedryfs.
|
|