Den distelvink
(1649-1650)–Jacob Steendam– Auteursrechtvrij
[pagina 166]
| |
Democryt,
| |
[pagina 167]
| |
4.
So veel Reden heeft een Dief,
Om te mogen pronken
Met sijn Brand-merk (leed of lief)
Als door schande dronken:
Want gelijk hem dit beduyd,
Dat hy is een snode-guyt:
Toond u 't kleed (met réden)
d' On-gerechtigbéden.
5.
Als ik sie u gierigheyt
'k Moet noch meerder lachchen:
Die den Duyvel zijt bereyd
Om gewin te prachchen.
Nimmer zijn u sakken vol:
Maar gelijk een blinde-mol,
Wroet gy in de Aarde:
En verlaat het waarde:
6.
't Waarde, en volmaakte-goed,
't Is een salig léven:
't Geen gy eeuwig derven moet,
Die u gaat begéven
Tot een ongerechte-sin,
Om het vuyl, en snood gewin.
't Heyl verkrijgt gy nimmer:
't Geen gy kiest is slimmer.
7.
Want gy soekt een hand-vol drek,
Voor d' onschatb're-schatten:
Sotter als de grootste-gek:
Dit is licht te vatten,
Dat hy, die Gods-rijk verliest,
't Aardsche (met veel moeyt) verkiest:
| |
[pagina 168]
| |
Is een slaaf, in desen:
Die belacht moet wesen.
8.
Als ik sie de Wereld gaan,
En die haar beminnen,
Hoe dat sy bedrogen staan:
Lacht mijn hart van binnen.
Mits de Wereld noyt en gaf
An haar minnaars, so veel draf,Ga naar margenoot+
Daar sy mede, sullen
Haren buyk vervullen.
9.
Als ik sie de haat, en nijd,
En geveynstheyts-stréken:
's Werelds dienaars grote-vlyt,
Om haar leed te wreken:
Logen, valscheyt, en meyn-eed,
En al wat de Duyvel smeed,
In der menschen harten:
Lach ik om dees' parten.
10.
Yder loopt, en rend, en draaft,
Met besweete-leden:
Yder spit, en delfd, en graafd,
(Moeylijk) sonder Reden:
Yder soekt sijns naastens val,
Daar hy 't sijne vinden sal:
Zijn dan sulke sotten,
Niet om te bespotten?
Verfoey (ô mensch) het Aardsch geheel:
En soek het Hémels: tot u deel.
|
|