Den distelvink
(1649-1650)–Jacob Steendam– AuteursrechtvrijBoek-houder in de Wissel-bank, binnen Amsterdam.Seer gerustelijk, in Christo ontslapen: den 19 van Sprokelmaand 1650.
YDel, nietig, ongestadig
Is de Wereld: in 't geheel:
Fel, en bitter, ongenadig
Is de Dood: in yder deel:
Gras, en Hoy is hier het Leven
Van de menschen hoe bemind:
Haast vervlogen, snel verdreven:
Als een damp, een rook, een wind.
| |
[pagina 164]
| |
't Blijkt an onsen Vriend, Kipshaven,
Die men (na sijn Sterflijkheyt)
Heden heeft (met rou) begraven:
Mits hy die heeft af-geleyd.
Mits de Ziele is ontbonden,
Is ontslagen, is bevrijd
Van het Lijf des doods, der sonden:
Van 't verdriet, en tegen-strijd.
'k Heb wel reden om te klagen:
Maar (ô! recht bedroefde-Vrou,)
Meerder last hebt gy te dragen:
Groter is ook uwen rou:
Die nu sit bedroefd, te treuren,
Als de Duyf, en Dadel-boom
(So haar Echt eens komt te scheuren)
Eenig: by de water-stroom.
Staakt (Bedrukte) staakt u klachten,
Matigd doch u droef geween:
Heft u harte, en gedachten
Na den Hemel: van beneên.
En gy sult Gods-stemme horen:
Mijn Beminde: hebt geduld:
'k Heb u Man, u Vriend verkoren:
En sijn tijd (tot rust) vervuld.
'k Heb hem u (uyt gonst) gegeven,
Tot een tijdelik vermaak:
'k Heb hem weer tot my geheven:
Struykeld niet in dese saak.
'k Ben een Vader van de Wesen,
En een Man der Weduwen:
Wild geen nood, geen kommer vresen,
Mits ick u Beschermer ben.
| |
[pagina 165]
| |
Neemt (Christina) dese reden
Recht ter harten: steld u Self,
Met u Huysgesin te vreden,
Onder 't lopende-gewelf:
't Was Gods wil, en most geschieden:
Hem tot Heyl: en God tot eer:
't Is een Goddelijk-gebieden
Niet te murmuréren, weer.
Siet u Man is niet gestorven,
Maar hy Leefd (te recht) nu eerst:
Die den Hemel heeft verworven,
Word niet van de dood beheerst:
Maar hy is daar door gekomen
Tot de eyndelose-vreugd:
En hy Leefd by alle Vromen,
Door sijn ongeveynsde-deugd.
Na sijn echtelijk-verlangen,
(Even als den Adelaar)
Heeft hy 't Leven weer ontfangen,
In sijn Kind'ren allegaâr.
Dese sullen u verstrekken
Stutten in u Ouderdom.
Dese sullen u verwekken
Vreugd, en Blijdschap: wederom.
De Vromen vvorden vvech-geraapt,
Voor 't nakend ongeluk:
De ziele leefd, het lichaam slaapt,
Haar treft geen nood, geen druk.
|
|