Den distelvink
(1649-1650)–Jacob Steendam– AuteursrechtvrijTot betrachting der genade Gods, an d' Uyt-verkoornen: in de volmaakte vreugde, die sy verwachten.Stem: Laura sat lest by de beek. 1.
D' On-uytdovelijke Glans
(Die een heylig-vuur om-heynigd)
Naakt de blijde-ziel: die thans
Is door Christi-bloed gereynigd.
Haar om-schaduwd noyt een kleyn licht:
Maar d' on-naakb're-Majesteyt,
Laat sijn glinsterende-stralen,
Op haar (gonstig) neder-dalen:
De Son der gerechtigheyt.
2.
't Heyl dees gulde-glans verseld:
En is d'uytverkoornen veylig:
Door den noyt verwonnen-Held.
So volkomen goed, en heylig,
So on-mételijk, on-peylig:
d' Onbegrijpelijke-vreugd,
(Sonder eynde) staag bejegend
d' Eedle-ziel: van God gezegend:
Boven haren wensch verheugd.
| |
[pagina 132]
| |
3.
Maar als God dit lijf op-wekt
(Voegende de ziel daar méde)
En tot sich in d' Hémel trekt,
Aller heyligen woonstede:
Sal 't genoegen, rust, en vrede
Gansch volmaakt, in allen zijn.
Daar het eeuwig, eenig-Wesen
Word (met blijdschap) hoog-gepresen:
Voor sijn Goddelijk an-schijn.
|
|