Den distelvink
(1649-1650)–Jacob Steendam– AuteursrechtvrijOp d' Algemene Biddach (door uyt-schrijving van hare H: Mogende: de Heeren-Staten Generaal, der Vrye-Vereenigde-Nederlanden) gehouden den 9 van Sprokelmaand, 1650.
MYn ziel word door den geest getrokken uyt haar woning,
Om heden (met Gods volk) der Vorsten Opper-Koning
Te sméken: met andacht, te bidden voor het Land,
Daar hy sijn Wijnstock (self) heeft heerlijk in-geplant.
Daarom die Syons heyl, en rust, en vrede wenschen,
Die treden (met de schaar van so veel duysend menschen)
In 't recht-gewijde-huys, de ware woning Gods:
Die tot haar grond-vest heeft d'onslopelijke Rots:
Die buyg inwendig neer, en scheur het kleed sijns harten:
Met af-keer, haat, en smaad van's Werelds snode-parten:
Die heffe sijn gemoed, en innerlijke-Oog,
Die heffe tong, en stem aldus tot God om-hoog:
Drie-vuldig eeuwig-Goed, self-wesig Eenig-wesen:
Volmaakte-Oorsaak, daar het al is uyt-geresen:
Oneyndelijke Geest, en al-door dringend-licht,
Slaat neder op u volk een gonstig-Angesicht:
Wild doch Ierusalem, wild Syons hoge-muren
Op-bouwen, dat se zijn, en souder eynde duren,
| |
[pagina 105]
| |
Wy komen hier by een (met yver) in u kerk,
En hopen uwe gonst, in dit gezegend werk:
Wy buygen ons gemoed, en harte voor u neder:
Die 't kleynste-lis verschoond, en slaat de hoogste-ceder.
Toond ons (ô! goede God) u vriendelijk an-schijn:
So sullen wy gewis van u verhoring zijn.
't Is waar, wy zijn onwaard het hart tot u te heffen,
So gy (ô! Heer) ons doen, en laten wild beseffen:
So gy wild met den mensch in u gerechte gaan,
Noyt levendige-ziel en kon, noch kan bestaan:
Want (boven dat) wy zijn naturelijk-verdurven,
En door de eerste-Val een droeve-dood gesturven:
Dat al ons pogen is (self van derjeugd an) Boor:
Van 't goede af ge-aard, verkeerd, en goddeloos:
Ja kinderen des toorns, vol dodelijke-wonden:
En onder 's Duyvels macht, en heerschappy bevonden:
So hebben wy u woord u wel bekende Wet
Ver-acht, en over-treên en ons gemoed besmet:
Dat ons gerechtigheyt besoeteld is, met sonden,
Gelijk een vrouwen-kleed besmet is: van haar stonden.
Wy hebben duysenden van sonden op gehoopt,
En d' ongerechtigheyt, en boosheyt t' saam geknoopt.
Wy hebben (Schoon wy steeds u woord, u wille horen,
Wy hebben, schoon wy zijn door uwen geest her-boren)
Noch (boven struykeling) gesondigd menig-werf,
En ons daar door ont-erfd van 't Duur-gekofte-Erf.
Wy dwalen dadelijk, moet-willig, en met voor-dacht:
Wy leggen op de stee der sonden, 't sondig-oor: sacht:
Wy hebben niet gesonds, van boven tot beneên:
Wy zijn daarom niet waard de Aarde te betreên,
Noch voor u, ons gemoed, en harte uyt te storten:
En so gy ons verdoemd gy sult ons niet verkorten.
Maar ô! getroude God, dewijl gy niet begeerd
Des sondaars val, en dood, wanneer hy hem bekeerd:
| |
[pagina 106]
| |
En dat u goedheyt is on-eyndig, over allen
Die u barmhartigheyt om-helsen, schoon gevallen:
Wy komen niet tot u uyt kracht van onse deugd:
Maar met den Middelaar: die alle ding verheugd.
Daarom laat ons Gebed op-klimmen tot u Oren,
Die ons (met reden) doet belofte van verhoren.
Siet op ons sonde niet (geheelijk af-gedwaald)
Maar op de Borge self die voor ons heeft betaald:
Vergeeft ons onse schuld, en leerd ons die vergeven:
Om Christi dierbaar-bloed, op dat wy eeuwig leven:
Op dat wy mogen gaan (vrijmoedig) tot u troon,
Met ons' gebeden: om de waarde van u Soon.
Wy bidden voor dit Land, wy bidden voor de Steden,
Wy bidden voor het Volk, en voor de Overheden:
Geeft haar (in uwe vrees') een wakker, Wakend-Oog:
Beschermd ons Vaderland met uwe stale-boog:
Bevestigd meer en meer ons lang-gewenschte-Vrede:
Maar boven al, de Vree met u gemaakt, al-rede.
Wy bidden voor u Kerk, waar datse is geboud:
En voor Haar, die u woord te leeren is vertroud:
Geeft haar kloekmoedigheyt, stant-vastigheyt, en krachten,
Om vlijtig haar beroep, in allen te betrachten.
Wy bidden voor den Staat van dit gezegend Land:
Bewaard u wijn-stok (Heer) waar gy die hebt geplant.
Wy bidden voor Brasil, voor onse Land-genoten:
Wild om de sonde haar doch nimmermeer verstoten:
Haar gruwelen zijn groot, maar u barmhartigheyt
Is noch (on-eyndelijk) veel wijder uyt gebreyd:
Laat niet verloren gaan het werk van u begonnen,
Het Land dat met veel goeds, en bloeds is overwonnen:
Op dat de Heydenen, en 't bastaard-Christendom
Niet roemen op haar macht, en last' ren, wederom:
Geeft doch voorsichtigheyt, en dapperheyt, en trouheyt
An d' Opperste des volks, dat heden (daar in rou) leyd
| |
[pagina 107]
| |
Gebogen, onder 't juk: bevochten, en geprangd:
En na een uyt-komst (van haar rechte-saak) verlangd.
Wy bidden geeft den Vree an ('t lang-geplaagde) Duyts-land,
(Dat heden meer gelijkt een Rovers, ja een Guyts-land,
Als wel een land des Heyls: daar gy u Woning steld.)
Rukt Heer des Oorlogs-vaan, en Standaard uyt het veld:
Maakt ruymte voor u kerk, en haar Ver-drevelingen:
En geeft ons allen stof u eeuwig lof te singen,
Als gy het Heylig-Licht steld op den Kandelaar:
En so u goedheyt maakt an allen openbaar.
Wy bidden voor de saak der Engelse, en Schotten,
Op dat het bits gedrocht geen reden heeft te spotten:
Geeft haar eendrachtigheyt, ten goede van u Kerk:
U eere zy alleen haar Wit, en ogemerk:
Neemt haar verwarring wech: en d' oorlog, tegen reden
En aart, en billijkheyt: tot berging van u Leden.
Verdrijft den Tuymel-Geest, den stoker vande twist:
Vernield Achitophels, bedekte, snode-list:
Wy bidden, wild den toom (genadelijk) an-vaarden.
Wy bidden, boud u Huys, an 't uyterste der Aarden.
Wy bidden wederom voor Ons, en d' Onse, t' saam:
Wy bidden geeft ons kracht te dienen uwen Naam:
Dat onse Zonen zijn als groot-geworden planten,
Die tegen kou, en wind sich (moedig kunnen) kanten:
Dat onse Dochters vast (als gevel-steenen) staan,
Die uyt gehouwen zijn en cierelijk gedaan:
Dat onse winkelen, d' een voor-raad, na den ander,
Dat onse kudden veel vermeeren, met malkander,
Dat onse Eselen, en al 't last-dragend-vee,
Dat onse Schepen zijn gelukkig, op de Zee:
Dat onsen arbeyd is voorspoedig, en gezegend:
Dat ons gerechtigheyt, en waarheyt steeds bejegend:
Dat onsen Gods-dienst is, recht sonder huychely,
En blijven na de ziel (als na het lichaam) vry:
| |
[pagina 108]
| |
Dat onse poorten zijn met grendelen beschoten,
Dat onse sterkten (voor den in-val) staan gesloten:
Dat onse ogen sien gedurig, op het zeyl,
In dese tijd van Vree, en hoog ge-achte heyl.
Weest gy rondom ons heen, een vurige-bemuring:
Neemt Syons poorten, in u gonstige besturing:
Dat al 't geweld, en list, van die ons vyand zijn,
Gelijk een schaduw, ja een yd' le-rook verdwijn:
Dat onse Wachters steeds, sorg-vuldig, Voor ons waken:
En wy des wijn-stoks vrucht, by onsen vijg-boom smaken:
Dat sulken overvloed (als Israël genood,
Doen Salomon de macht der Koningen gebood)
Wy (met een recht gebruyk) in onsen tijd genieten:
Wanneer wy stromen sien van melk, en honig vlieten.
Dat desen gulden tijd (schoon Aards, en tijdelijk)
Een eygen voor-beeld zy, van 't eeuwig durend'-rijk:
Om daar on-eyndelijk, te leven al te samen,
In d' alder hoogste-vreugd, en ware blydschap: Amen.
|
|