Den distelvink
(1649-1650)–Jacob Steendam– Auteursrechtvrij
[pagina 101]
| |
En twijffeld an geen hulpe Gods:
| |
[pagina 102]
| |
5.
Hy kan u spijse (door sijn zegen)
Verméren: tegen d' eygen aart:
Hy kan hier alle ding bewegen,
Dat het u 't beste-voedsel baard:
Hy kan ook (boven elks vermoeden)
U krachtig, sonder spijse voeden.
6.
Komt u een droge-Dorst vermoeyen,
Hy maakt de bit're-waat'ren soet:
Uyt steen, en been moet (snellijk) vloeyen
Een koele, soete-water-vloed.
En so gy Kleding moet ontbéren,
Ga naar margenoot+Hy let het slijten van u kléren.Ga naar margenoot+
7.
In dien gy (om u te beschutten
Voor kou, en vocht) een Woning derfd,
't Een-saamste-bosch verschaft u hutten:
Een blijde-lucht: ook waar gy swerfd.
Zijt gy Verdwaald, en sonder tolken,
Gy word geleyd, door Vuur, en Wolken.
8.
Moet gy voor u vyanden Vlieden,
De Zee, en Iordaans snelle stroom,
Sal u een seek're-wech an-bieden:
U wijkende op haren boôm:
(En om u on-heyl te beletten)
Sich weder in haar plaatse setten.
9.
Ia om die van haar macht te bloten,
Ga naar margenoot+So wijkt de nacht, den klaren dach:
Ga naar margenoot+De Sonne moet diens tijd vergroten:
De Mane ruste (met ontsach)
Ga naar margenoot+De muren moeten neder vallen,
Ga naar margenoot+Als gy om-ringd uw's vyands wallen.
| |
[pagina 103]
| |
10.
Word gy van Slang, of Draak gebeten,
Besmet, met een vergifte-drift,
Met kreeft, of lazerij beseten,
Ga naar margenoot+'t Fenijn is u een tegen-gift:
Ga naar margenoot+De Dood moet u het eeuwig-leven,
Ga naar margenoot+En 't lijden u 't verblijden geven.
11.
Word gy vervolgd, God sal vervolgen
U vyand, met een Rijpe-wraak:
Sy die van d' aard zijn in geswolgen,
Verstrekken u een vaste-baak.
Ga naar margenoot+Hy wreekt door Beeren, luysen, wormen,
Door alles: want hy kan't vervormen.
Ga naar margenoot+Zijt gy vervallen in ellenden,
Ga naar margenoot+Gy word bewaard van visch, en leeuw:
Ga naar margenoot+Geen vuur, noch water sal u schenden:
Ga naar margenoot+Geen pijl, noch pest: noch 't naar geschreeuw
Ga naar margenoot+Van d alder wreedste, wilde-dieren:
Ga naar margenoot+Die vrees'lijk brullen, huylen, gieren.
13.
Ga naar margenoot+Want God bedekt u met de veed'ren
Ga naar margenoot+Sijns vleugels, dat gy seker zijt,
Ga naar margenoot+Als in de schauw van hoge-ceed'ren:
Ga naar margenoot+Gelijk sijn oog hy u bevrijd.
Want daar is niet of't moet sich spoeden,
Om u van ongeval te hoeden.
14.
Ga naar margenoot+Het quaad, moet v tot goed gedyen:
Des duyvels-wreedheyt, list, en macht
Moet u self van 't verderf bevryen,
Schoon hy u te vernielen tracht.
En om het heyl u te verklaren,
Ga naar margenoot+Een suyv're-maagd heeft macht te baren,
| |
[pagina 104]
| |
15.
Ga naar margenoot+Immanuel den vorst-der-Vreden:
De Sone Gods (uyt 's Vaders troon)
Komt u als dienstknecht, hier beneden:
Is God, en mensch, in een persoon:
Die u (door sijn onschuldig-sterven)
't onschatb're-Erf doet krachtig erven.
|
|