Den distelvink
(1649-1650)–Jacob Steendam– Auteursrechtvrij
[pagina 84]
| |
Ge-uyt tot God, over sijn Vaderlijke bescherming, in mijne lang-durige Guinésche Reyse, en gelukkige t' huys-komst, met het Schip de Melkmeyd' (het Tessel gepasseert) den 3. Iuly, 1649.Stem: Van den 148. Psalm. Gy Hemelsche Creaturen. 1.
MYn Ziel is in den Heer verheugd:
Mijn Geest is thans vervuld met vreugd:
Mijn tonge juygd, en lacht, en singt:
Mijn hart (siet) huppeld, danst, en springt:
Mijn ingewand en alle sinnen
Zijn op-getogen, en beginnen
Den Heerscher die het al gebied,
Te loven, met een vrolijk lied.
2.
Mijn harssens dichten een gesang:
Mijn penne vind sich buyten dwang:
Mijn hand schrijft blyde vaarsen op:
Mijn stemme voerdse iri den top,
Om hoog, en door de vochte-wolken,
Ver uyt het oor van aardsche volken
Tot lof, tot roem, tot prijs en eer,
Van God, den aller Heeren Heer.
3.
Mits hy mijn Leydsman is geweest,
Met sijn genade, gonst, en Geest,
(Ook boven wenschens volle eysch)
In d' acht-jarige buyten reys,
Van dat ik eerst ben over-varen
De groote Zee, vol woeste baren:
Van Amsterdam, en Tessel-land
Tot d' Africaansche dorre-strand.
| |
[pagina 85]
| |
4.
In 't midden van de hoogste nood,
In 't worst' len met de wrede-dood,
In d' an-vechting, wreed, bits, en sel,
Ia in de kaken van de hel:
In 't vuur, en in de water-stromen
Heeft mijnen God my waar-genomen:
Dat my geen vlam en heeft verseerd,
Dat my geen zee en heeft gedeerd.
5.
't Gevaar mijns levens dach, en nacht,
Des nijds verbolgentheyt, en kracht
(Waar meê ik eeuwig was verseld)
Heeft my vervolgd en steeds gequeld:
De Honden, Stieren, Leeuwen, Wolven,
De Winden, Stormen, Vloeden, Golven,
't Gedrocht, des afgronds ingewand
Heeft my bevochten: niet vermand.
6.
Het gift, en dubbeld, giftig gift
Van valsche tongen, en haar drift,
De hete koortsen veelderley,
d' Uyt-téring, quyning, alle-bey:
De wrevelheyt van aardsche-Goden,
Achtende (tegen Gods geboden,)
Het quade goed, het goede quaad,Ga naar margenoot+
En mijn berisping waard gehaat.
7.
Gehaat, gehoond, veracht, belast,
Op my, en al mijn doen gepast,
Om yet te vinden tot een verf
Van haar bedrijf, en mijn verderf:
(Daar uyt my God heeft willen rukken.)
Was om mijn drukkers re verdrukken:
Want dit is recht by God altijd,
Hy wreekt hem die sijn Naam belijd.
| |
[pagina 86]
| |
8.
Van 't Worrem-stekig oud Guiné:
Axem, Delmina, en Mouré,
Van Santomé (dat sich verwon)
Van Kaap-de-Loop, en Annabon
Zijn wy (ô Heer) door u geloopen:
Over de Zee van AEtiopen,
d' Atlantsche, Spaansche, Noorder Zee,
Tot Tessel, en hier op de Ree.
9.
In allen hebt gy my geleyd,
In allen my den wech bereyd,
In allen my een baak verstrekt,
Ja met u vleugelen bedekt:
My tonende veel wonderheden,
Wijd boven menschelijke reden,
Schoon eerst bevestigd in den aart,
Voor die dit ronde Rond om-vaart.
10.
Daarom sal ik mijn leven lank,
(O God) u geven lof en dank,
Met tong, en mond, uyt hart, en ziel,
Het geen u altijd wel beviel.
U gonst en Goddelijke goedheyt,
U liefde, en genadens-soetheyt,
Heb ik in mijn gemoed gesmaakt,
Heeft my het binnenste geraakt.
11.
Want duysend tekens, en noch meer
Heb ik van uwe gonst (ô Heer)
Die my beloning geeft voor straf,
Bespeurd: van mijn geboorte af.
Doen ik in Adam was verloren,
Hebt gy my in u Soon verkoren:
Ga naar margenoot+So dat het quaad, en tegenspoed
Ten goede my gedyen moet.
| |
[pagina 87]
| |
12.
Hoe sal ik u weldaden al
(Mijn God) begrijpen in getal?
Hoe sal ik u vergelden yet
Daar men mijn dankbaarheyt in siet?
Ik sal u (met een hart boetvaardig)
Den roem op-dragen, (schoon onwaardig)
Geeft dat ik u recht loven kan,
Ontfangt den lof door Christum dan.
|