Den distelvink
(1649-1650)–Jacob Steendam– Auteursrechtvrij
[pagina 71]
| |
Over onse gelukkige an-komst, met het Schip de Goude-Ré, (neffens 't Schip Deventer) voor 't Vaste-Kasteel Delmina, op de Goud-kust van Guinaea, in Africa: den 19 van Winter-Maand: zijnde uyt Texel gevaren den 11 van Wijn-Maand, deses jaars 1641.Stem: Van den 28 Psalm, ô Heer! gy zijt mijn sterkte, &c. 1.
MYn God, mijn Heer u wil ik loven:
Die met een sterke-hand (van boven)
My hebt verlost, uyt duysend noden:
Ia op-gewekt als uyt den doden:
Wanneer de vrees' mijn bange-ziel
In on-geduld, besloten hiel.
2.
Gy leyd my door de vlammen, wat'ren:
Der lasteraren, bitsig snat'ren:
Wiens felle-tonge (als uyt-sinnig)
My quelde bitter, wreed, en vinnig:
Gy weet mijn ontschuld tegen hen.
Voor u ik noyt on-schuldig ben.
3.
De Zee, de Winden, koude-Wolken,
't By-zijn van d'onbeleefde-volken
| |
[pagina 72]
| |
Met achter-klap, spot, schelding, laster)
Stellen my u genade vaster:
Laat woeden alles watter is,
Gy proefd my Heer, dat is gewis.
4.
Ik wil u wonderlijke-werken
An-sien, door-gronden, en bemerken:
Ik tracht (met Christelijken-yver)
Te zijn een seer getrouwe-schrijver,
Van uwe werken, groot, en goed:
Die gy tot alle plaatsen doet.
5.
Ik sie u wonderlijke-wond'ren,
Die my van on-heyl wild af-sond'ren,
Ik speur hier 't Land: daar komen Moren:
Ik kan de grove-Stukken horen
Van Mina: 't klippig, vast-Kasteel.
U hulp ver-schijnt ons in 't geheel.
6.
De vloed, de stroom, de felle-winden
Die schenen 't Reetje te verslinden:
Dat (danssende) ons maakte dronken,
En scheen in't diepste-diep versonken,
En wederom te steyg'ren op,
Uyt d' af-grond, na des Hemels top.
7.
In 't sling'ren, als bedekt met wallen,
En duysend and're ongevallen,
Als ons de dood was op de lippen:
Bewaarde gy ons (Heer) voor klippen.
Geen on-heyl men bedenken kan,
Gy hebt ons Heer verlost daar van.
8.
Van d' Amstel, 't Y, en Tessels-stromen,
Zijn wy (door u) tot hier gekomen,
In twee-maal vijf ver-lopen weken:
| |
[pagina 73]
| |
Daar in u goedheyt heeft gebleken.
Die onsen voet op golven vest:
Ook in dit onbekend gewest.
9.
Daar onse Sterkten, en Kastélen,
Der swarten oude-erf' nis délen:
Die sich (in handeling) ver- binden:
So dat wy hier een Joseph vinden,
Als, Israel, omtrent de Nijl:
Schoon buyten 's Lands veel honderd mijl.
10.
Daarom wil ik u eeuwig prijsen:
Met hart, en mond, u eer bewijsen.
ô! Eenig, en self-standig wesen:
Gy zijt ten vollen, noyt gepresen:
Maar Heer an-siet mijn dank-baar hart,
Het geen u toe-ge-eygend ward.
|
|