Den distelvink
(1649-1650)–Jacob Steendam– Auteursrechtvrij
Dat is, Ernstige over-wéging, van 't on-gemeene, en Saligmakende Lijden
| |
[pagina 44]
| |
An-schoud, be-merkt, door-grond, dit wonder-werk, scherp-sinnig:
Bedenkt de goedheyt Gods: en 's Duyvels-boosheyd, vinnig.
Mijn Schreeuw-galm vul u oor, als 't Goddelijk geluyd
Dat yder trotst, en dreygd: en niemand buyten sluyt:
Dat self het wreed-ste hart (door kanker-knaging) prikkeld:
En in 't gekneusde-rif sijn zegen-balsem wikkeld:
Dat bose voeten mend, en 't quade oog-wit sloopt:
En dat den tragen (hier) vervaardigd, dat hy loopt:
Bekruypt het ingewaand, en kan de sinnen slaken:
En kan van dorre-kley een vette-aarde maken.
Dees' God-beseten-toon vervul mijn heesse-keel:
Be-vrucht het innerlijk verstaalde-bekke-neel
Van al 't ontheylde-volk: die dese Blijde-boodschaap
Gehuys-vest sullen sien, in haar ver-aarde dood-stap.
Wiens scheel-peyl (voor-stels gang) 't bepaald-geseg ontgord:
En schroom-baaks setel schaakt, en stremd: en neder-stort
Een heyl-bevluysde-sang: in schel, en Hemels-trypel:
En heyd d'ont-gronda-grond: en handigd 't lang getijpel:
Ont-riemd de gordel-gesp, door ses-paar in de maat:
Wiens op, en neder-gang geen sang-konst-meester slaat:
Beslommerd met yet aarts. Maar louter, heylig, Hémels.
De veelheyt, Meel-bloems stof, vernietigd weynig sémels.
Roep ik het Drie-maal-drie, genoten Helicon?
Of soek ik Paegasi, en sijn gewijde-bron?
Of smeek ik Phoebi-glans? of wel Minervaas wijsheyt?
Of Venus, die de kilt ontvriest, die in het ys-leyd?
Of troetel ik Mercuur (met reden) om de reên?
Neen: van dien ganschen hoop word niemand an-gebeên:
Die voegen Naso best, en Maro: wie het lasterd:
En haar die (door een waan) zijn van de reên verbasterd.
Maar ik, ik roep hem an, die yders waan bespot:
Dat is den drie-in-een den aller Goden-God:
Wiens nimmer-slapend oog (al-siende) ons beflonkerd.
Wiens weet (in goed, en quaad) geen hoogt, noch laagt verdonkerd.
| |
[pagina 45]
| |
Wiens eyndeloose-gonst hoord, die het hem behaagd.
Wiens rechts-gerechtigheyt den goddelosen plaagd.
ô! Opper majesteyt, bestuurder aller dingen,
Wild mijn verstompte-pen tpt regels-rechtheyt dwingen:
Be-vracht mijn teder-breyn, be-ballast mijn gemoed
Met kennis, yver, reên, en God-gevlamde gloed:
Op dat ik (on-geveynst) vertoon (in mijn verhaal-reên)
U Goddelijk besluyt, en aller dingen paal-steen:
Wiens uyt-komst (door u macht) recht tijdig word voltoyt:
So dat geen tegen-drift haar voort-gang loopte, oyt.
'k Vertrou, en volg u woord, en wacht een blijden-somer:
Wiens tegen-beeld beschaamd des sotheyts faab'len-dromer.
Mijn geest ontvonkt, ik voel een Goddelijke-brand:
Het schijnt een gloende-kool vervormd mijn dwaas verstand.
Mijn voet-gewijde-spoor ontbloot 't gedreven nood-lot,
En haspeld het gevolg: ja schilderd d' aarde-kloot vlot,
Met al haar schat, en roem: verkeerlijk als de min.
Die schaften beelden lust, hoord toe, hier is 't begin.
'K Hef mijn reden: neygd de oren,
Adams af-ge-aarde Saad:
Om (met an-dacht) an te horen,
Christi lijden: Dood, en smaad.
Neemt ter harten (u ten goede)
Hoe des Werelds-Schepper leed:
Hoe u Heyland was te moede
Doen hy met de Machten streed'.
Die de Aarde heeft Geschapen:
Word van Stof, en Drek bestreên.
En hy wil door Schild, noch Wapen
Sich beschermen, hier, beneên.
Die een Swaard (gewet) twee-snijdig
Voerd, en houd, en dreygd te slaan:
Wil den Duyvel (ook hoe nijdig)
Met geen swaarden tegen-staan.
| |
[pagina 46]
| |
d'Alder-Trouste in wel-daden,
Die (hoe groot) de minste diend:
Ga naar margenoot+Word te Trouweloos ver-raden:
Ga naar margenoot+Van sijn Knecht, en eygen Vriend.
Die men (heylig) hoord te kussen:
Word ver-raden, en verleyd
Met een Kus: om so te blussen
d' Onversade-gierigheyt.
Die sijn Dienaars wiesch de voeten,
Ja d' onreyne ziele mé:
Komt sijn Dienaar (vals) begroeten:
So als Ioab Abner dé.
Die een Heer is, aller dingen,
Alles daar den Mensch op stoft:
Word om dartig Silver-lingen,
Van sijn eygen Knecht ver-koft.
Die ons tijd, en plaats bepaalde,
Die ons onderhoud, en voed:
Die ons vry-koft, en betaalde:
Met geen Goud, maar met sijn Bloed:
Word verkoft, betaald, gegeven
Voor een seer geringen prijs.
Steld (voor ons) tot soen sijn leven,
Van den Val in 't Paradijs.
Die ons al Ont-bind van sonden,
Van doods-banden, en geweld:
Word verweldigd, en Gebonden,
Word geknéveld, en gekneld.
Ga naar margenoot+Die den Rechter is, der rechten:
Word hier voor het Recht gesteld.
En men poogd hem te bevechten,
Ga naar margenoot+Schoon hy is der helden Held.
| |
[pagina 47]
| |
Die men Rékenschap moet geven,
Van ons leven, voor de Son:
Eyscht men Reden van sijn leven:
Schoon hem niemand straffen kon.
Die de Waarheyd is: waarachtig:Ga naar margenoot+
In wiens mond noyt Logen woond:
Word met Valscheyt (fel, en krachtig)
An-gevochten: en gehoond.
Die den stommen wel doet spréken,
En de tong des sprékers bind:
Staat (als stom, en vol gebréken)
Voor de rechters: stom, en blind.
Die het roer is, en regeerder
Van de tong (hoe wel bespraakt)
Schijnt een Schaap: dat voor sijn scheerder
Geen geluyd, noch stem en maakt.
Die met Starren (nau te noemen)
't Uyt-gespan te çieren weet,
En het Veld Bekleed met Bloemen:
Dekt men, met een Purp'ren-kleed.
d' Opper-Koning (groot van waarde)
Steld men spottelijk ten toon:
Die de Vorsten Kroond, op d'aarde:
Kroond men, met een Doorne-Kroon.
Die de Aarde, en den Hemel,
En de Zee (hoe groot en diep)
Met al 't levende-gewemel,
(Dat hy in 't beginsel schiep)
Stuurd, regeerd, beweegd, in allen:
Dat het sich niet roeren kan,
Sonder ook sijn wel-gevallen:
Stuurd men self van man, tot man.
| |
[pagina 48]
| |
Die de grote-Zee doet koken,
En de hoge-Bergen slaat,
Dat-se beven, dat-se roken:
Word geslagen, en gesmaad:
Word gelasterd, en belogen,
Word gegeesseld: sonder schuld:
Word ver-acht, bespot, bespogen.
Word een spiegel van geduld.
Ga naar margenoot+Die (Als Rechter) in de Vier-schaar
Aller Rechters sit: en heerst:
En de saak der kleynen dier-baar
Houd: en redden wil op 't seerst:
Die de Levende, en Doden
Oordeeld, in gerechtigheyt:
Word ver-oordeeld van de Goden:
En also ter Dood geleyd.
Die den Hoek-Steen is, der Dorpen
En der Stedenen-gebou:
Word (verachtelijk) verworpen,
Van de Bou-liên: ongetrou.
Die den Grond-Steen is, en Rotse
Daar Gods-huys staat op gevest:
Word vertreden, van het trotse,
Phariseesche-wolven-nest.
Die ons Vrij-spreekt, by den Vader:
Word Ver-wesen, tot de Dood.
Om de sijne, alle-gader
Te verlossen: uyt de nood:
Die veel sieken heeft Genesen,
Die veel Doden heeft Verwekt:
Word hier tot het kruys verwesen:
En moordadig uyt-gerekt:
| |
[pagina 49]
| |
Maar die (God'loos) heeft gebroken
't Beeld, dat God sich selven schiep:
Word volkomen vry-gesproken:
Schoon hoe var de misdaad liep.
Hier den vromen te verdoemen,
En den bosen voor te staan,
Is een gruwel: ook te noemen:
Nochtans word het dus gedaan.
Die de Lammeren verscheurde,
Word verschoond: en wel gehuyst.
Die den droeven 't hoofd op-beurde:
Word genageld, an het kruys.
't Schaap te vangen, en te doden,
En den Wolf te laten gaan,
Is ons door den aart ver-boden:
En door reden af-geraân.
Die so hoog is, en so Heerlijk,
Dat hy allen heeft ver-eerd:
Word Mishandeld: ook so deerlijk,
Dat men 't an-sicht van hem keerd.Ga naar margenoot+
Die de Eng'len steeds an-bidden,
En de menschen, vol ge-vaars:
Word gehangen, in het midden
Van twee snode Moordenaars.
d' Alder hoogste in be-trachting,
d' Alder-grootste in der daad,
Is de laagste, door ver-achting,
Van den Mensch: vol nijd, en haat.
Die soo vroom is, en rechtvaardig,
Dat hy ook geen sonde kend,
Is gerékend so on-waardig,
Dat sich yder van hem wend.
| |
[pagina 50]
| |
Die on-nosel is bevonden,
Die onschuldig is verklaard:
Word ver-acht, van alle monden:
Als de snoodste op de aard.
Die de schoonste is, der Menschen:
Word geheel, en al mismaakt,
Word (na 's Duyvels lust en wenschen)
Tot in 't binnenste geraakt.
An de Ziel: wiens bit're Lijden
(In den al te bangen-hof)
Self de angsten aller tijden,
Aller menschen over-trof.
Doen hy uyt-riep (vol benaud-heyt)
Ach mijn Ziele is bedroefd:
En in d'uyterste verflaud-heyt,
Van een Engel troost behoefd.
In een hof: den hof in Eden,
Viel den eersten Mensche af,
En de Twede heeft geleden,
In een hof, des af-vals straf,
In een hof is hy begraven,
En de prikkels van de dood,
En de macht der helsche-slaven,
Van haar scherpt', en vrucht ontbloot.
Doen hy 't klamme sweet uyt-braakte,
Met veel grote drup'len bloeds:
Doen hy in de ziele smaakte
't Bitterste, des Helschen-gloeds:
Doen hy neder was gesonken,
En het grond-sop, en het gift
Van Gods-toorne, heeft gedronken:
Door sijn liefdens hoogste-drift.
| |
[pagina 51]
| |
Om ons van den vloek te vrijden,
Is hy tot een vloek gesteld:
Om ons eeuwig te verblijden,
Lijd hy 't vinnigste geweld:
Om ons angenaam te maken,
Is hy so on-an-genaam:
Dat sijn trouste hem versaken,
Hem ver-laaten, al-te-saam.
Die ons (recht te) Bidden leerde,
Die den Vader voor ons smeekt:
(Wiens gebed noyt weder-keerde,
Als hy voor de sijne spreekt)
Bid voor sijn on-kunne moorders:
Hoe verwoed, en on-beleefd:
En sijn bloed geeft (an den hoorders)
Beter stem, als Abels geeft.
Die hier an sijn ondersaten
(Rijkelijk) sijn goed ren deeld:Ga naar margenoot+
Siet sijn kleed'ren van Soldaten
Délen: daar-men over-speeld:
Die het Löt weet toe te méten
(Hoe het valt) an wien hy wil:
Siet het op sijn Rok gesmeten:
Om te eynden het geschil.
Die de Spyse is, der Zielen:Ga naar margenoot+
Spijsd men nu met bit're-Gal:
Poogd men (bitter) te vernielen.
En so boet hy Adams-Val.
Die sijn Schapen (wie-se haten)
Noyt verlaat, in tegen-spoed:
Schijnt van God, en Mensch verlaten:
Dat hy als wan-hopen moet.
| |
[pagina 52]
| |
Ga naar margenoot+Die de Spring-Aar van de stromen,
Ga naar margenoot+Van des levens-water is:
Die de vloed der Zee doet komen
Op de Aarde: Loof, en Lis:
Klaagd (benaud, be-angst) te Dorsten:
Na de Saligheyt van ons.
En men schenkt dien Vorst der Vorsten,
Sure-Edik: uyt een spons.
Die het Leven mede-deelde
Alles datter leefd, en sweefd:
Die ons wederom her-teelde:
Schijnd nu dat niet meer en Leefd.
Die self Leefde voor de tijden:
Ga naar margenoot+Sterft nu an 't vervloekte-hout.
Ga naar margenoot+Lijd 't onlijdelijkste-lijden,
Dat oyt Mensche heeft benoud.
Die den grooten, trouwen-Harder,
Van sijn Schapen is: en doet,
Dat den Wolf sich nimmer varder
(Als hy wil) begeven moet:
Word ver-nield, ver-scheurd, ver-slonden,
(Als een teer, en weer-loos Lam)
Van de wachters, van de Honden:
Schoon hy onsen last op-nam.
Die de Vader is der Geesten,
Geeft den Geest in 's Vaders-hand:
Word van d' alder felste-Beesten
Honden, Stieren over-mand.
Die den bosen 't hart door-prikkeld,
En den vromen lieflijk schiet:
Word een Spies in 't lijf gewikkeld:
Waar uyt Bloed, en Water vlied.
| |
[pagina 53]
| |
Bloed, en Water om te Dopen,
Innerlijk, en uyterlijk:
Al die (vurig) na hem lopen
Om te erven 't Koning-rijk.
d' Aarde, dekt de duysternisse:
Mits de Sonne sich ver-schuyld:
Om te lichten, ons Gewisse:
Die haar wesen thans ver-ruyld.
Siet: de Sonne moet verdwijnen:
Nu sy 't eyndelose-Licht,
En haar Schepper, dus siet quijnen:
Met een droevig angesicht:
Siet: den Hemel schijnt te treuren,
En bekleed sich: in het swart.
Ja de Rotsen moeten scheuren,
Nu de Menschen zijn Verhard.
d' Aarde (die noyt word bewogen)
Siet: ont-set sich, en-se beefd:
Nu den Mensche geen Medogen
Met sijn Salig-maker heeft.
Ia 't Voor-hangsel van den Tempel
Scheurd, van boven, tot beneên:
En ont-bloot den hoogsten-Drempel:
Die Gods kinderen betreên.
Siet: veel Doden (uyt haar graven)
Tonen, dat der Heeren-Heer,
Word van d' alder-minste Slaven,
Dus ver-treden: even seer.
Tonen, dat de Graven waren
In Slaap-kamers, omgekeerd:
Dat-se ons niet meer ver-varen:
Mits het Christus heeft geweerd.
| |
[pagina 54]
| |
Ga naar margenoot+Die noyt plaatse kan bevatten,
Sluyt men in een duyster-graf:
Als het waardste aller schatten,
Dat ons God, den Vader gaf.
Maar hy is weer-om ver-resen,
En hy leefd: ook wie het roud:
't Leven sou niet kunnen wesen
Daar de Dood haar woon-stee houd.
't Most geschieden: 't was te voren
Af-gebeeld, en voor-geseyd:
En Gods schrikkelijke-toren
(Op den mensch) was neêr-geleyd.
't Most geschieden: mits sijn lijden
Ander-sins was sonder kracht:
En wy souden t'een'gen tijden,
Uyt het graf niet zijn gebracht.
Die de Dood, en Pest der Hellen,
Die den Duyvel heeft ver-nield:
Most sich als ver-winnaar stellen,
Mits den vyand was ont-zield.
Die sijn vyand heeft verwonnen,
Heeft sijn heer-lijkheyt een glans,
(Voor hem, en sijn volk) begonnen.
Dit doet onsen Koning thans.
Komt dan, Christi ware-Leden
Siet u hoofd: benaud, en bang:
Om de harssens te vertreden,
Van de oude-bose-Slang.
Ga naar margenoot+Om u sonde most hy sterven,
Mits hy Borge voor u bleef:
Om te scheuren, om te kerven
't Hand-schrift, dat u tegen-schreef.
| |
[pagina 55]
| |
Over-denkt hier u Ellende:
En Gods Liefde, tot de geen
Dien hy (voor de Wereld) kende:
En sijn Soon haar sond benéên.
Wild (met hem) u lichaam doden,
Om met hem, weêr op te staan:
So sult ghy de blinde-Joden
(In u self) te boven gaan.
Iacob Steendam. Noch vaster. |
|