Den distelvink
(1649-1650)–Jacob Steendam– Auteursrechtvrij
[pagina 7]
| |
Versturven scheen te zijn:
Door s tijds-paling langdurig.
Een krans van maagde-palm
(Na 't oud, en wijs Exempel)
Om-ringd Hem, dien ik noem:
Wiens schaft den Donder stuyt,
En weer-lichts klare-schijn:
(Als 't siltig-vocht, asurig)
Van Gods vergrimden toren.
En laat de sondaars hooren,
Een Soon is ons geboren:
Dies juygd, en singt,
En danst, en springt,
Yskil ge-harten: dik bevroun
2.
Wat glinsterende G
Bestraald de blinde hey
Wat ongeméne Star
Ontbloot sich in de lucht?
Wat angenaam gesang
Vervuld des harders ooren?
Een recht vergode-dans
Schijnt ons hier toe te leyden
En wijst Gods-volk (van var)
Op dit verwacht gerucht,
En 't heugelijk geklang:
Dat Godt sijn uyt-verkoren
Door Jesus sal verlossen,
Van d' ongetoomde rossen,
En 't listig net der vossen:
Daarom, ey proefd
(ô Mensch: gy hoefd)
Dees' wijn-stoks lieffelijke-trossen.
| |
[pagina 8]
| |
3.
De Vorst des werelds bruld,
En keft (met bitse tanden)
Op dit gewenschte Kind:
En wekt een Kinder-moord,
Door Ascalanita
Den bloed-hond: wreed, en wrev'lig:
Die wascht (vol ongeduld)
In 't limpel-bloed sijn handen:
Hoe wel hy niet en vind
Op wien hy is verstoord:
Dies volgd de wraak hem na:
Een damp beving hem (nev'lig)
Doen hem de proy ontslipten:
En Vluchten in AEgipten.
Die hy voor al uyt kipten,
Te Moorden: Maar
Dien Moordenaar
Sich, in sijn eygen val beknipten.
4.
Het heyl vertoond haar gift.
Dees fel vervolgden Balling:
En opend ons de deur
Van Gods genaden stoel.
ô Wonderlijke daad:
Kan 't Woord sich so verneedren?
De Goddelijke-schrift
Betuygd ons sijn bevalling:
En eygen-wilge keur'.
Dies dreund den swavel poel,
Ontschuyld den dage-raad
Van hem: die op de veed'ren
Des winds, door kloofd de Wolken:
En heerst de aardse-volken.
| |
[pagina 9]
| |
Ia self des afgronds-kolken
Verschrikken t' saam,
Voor hem: wiens Naam
Is drie-maal Heylig: 't woord sijn's tolken.
5.
Veel duysend Eng'len staan
Voor hem: en Cherubynen,
En vuur'ge-Seraphim
Zijn vaardig tot sijn dienst:
Die hy niet heeft van doen
Om (krachtig) uyt te voeren,
Wat van hem word gedaan:
En komt nochtans verschijnen
An d' Asiasche-kim,
Op 't alder onvoorsienst.
Nood-ruftig in het voên:
By d' onge-achte boeren:
Van yder een verschoven:
Die men eeuwig moet loven:
Gedaald beneên, van boyen,
Uyt's Vaders schoot,
Om Duyvel, Dood,
En hel, haar macht dus te beroven.
|
|