Den distelvink
(1649-1650)–Jacob Steendam– AuteursrechtvrijAo. 1650.Stemme: Van Psalm 30. Na dat gy Heer. 1.
WAakt op, gy die in sonden slaapt:
Merkt op, gy die u tijd vergaapt:
An-hoord de stem van 's Hemels rey:
En 't geen-se tot de Harders sey:
Op heden is een Kind Geboren:
Waar buyten dat wy zijn verloren.
| |
[pagina 5]
| |
2.
ô! Wonderlijke-wonderheyt,
Den Soon tot wien de Vader seyd:
'k Heb heden u gebaard, geteeld,
En 't eeuwig-wesen mee gedeeld:
Ik sal staf uyt Syon seynden:Ga naar margenoot+
Regeerd tot an des Werelds eynden.
3.
Dees' onbewegelijke-Rots,
Dit eeuwig-Woord, de Sone God's:Ga naar margenoot+
(Die door sijn macht de Wereld-draagd)Ga naar margenoot+
Is nu geboren uyt een Maagd:
Dies word hy in 't gelaat bevonden
Een Mensch: alleen om onse sonden.
4.
Van Iuda was de Heerschappy,
En Iacob lach in slaverny,
Wanneer dees Goddelijcke-stem
Sijn waarheyd nam: in Bethlehem:
Gy Davids-stad zijt niet de kleynste:
Uyt u komt voort den alder-reynste.
5.
Wanneer dees' Scheut uyt Iesse stam,
Uyt Davids-Saad te voorschijn quam.
Niet uyt den wil, en 't bloed des Mans:
Maar uyt een vrou geworden thans.Ga naar margenoot+
Wiens heerschappy is op sijn schoud ren.
Wiens dagen hem ook niet veroud'ren.Ga naar margenoot+
6.
So lugtig schijnd dees' morgen-Star
En wijst der Wijsen oog (van var)
Hoe 't Schepsel sijnen Schepper baard:
De Maagd word moeder: tegen aart:Ga naar margenoot+
Aarons-Roede draagd Amand'len:
Door Zee, en Iordaan kan men wand'len.
| |
[pagina 6]
| |
Dit is den Engel van 't verbond:
Die d Eng'len loven t' aller-stond.
Dit is den Harder, groot van macht:
Die d' Harders soeken, in der nacht.
Dit is de Wysheyt: die de Wijsen
Belijden: en volmondig prijsen.
8.
Hy die dus in een Krebbe leyd,
En als een Kind (ellendig) Schreyd,
Ook self de Wereld niet besluyt:
Maar Donderd, met een straf geluyd.
Hy die in Doeken is bewonden.
Ontwind sijn volk: van alle Sonden.
9.
Omhelsd (ô! mensch) dien wak'ren Held:
Dien Harder: die sijn leven steld
Voor ons sijn Schapen: af-gedwaald:
Die hy (getroulijk weder-haald:
En voerd ons tot sijn eygen Kudden.
En wil ons met sijn gonst beschudden.
IACOB STEENDAM. Noch vaster. |
|