Den distelvink
(1649-1650)–Jacob Steendam– Auteursrechtvrij
[pagina 10]
| |
Mits dat de kender
Des harten, en 't gevoel.
Heeft doorsijn krachty,
Sijn Geest, (in wien de prijs-leyd)
Een suyv're-Maagd beschenen:
Om te verklenen
Des Duyvels macht:
Door wijsheyt
Van den Vader,
's Levens ader.
Die ons nader
An de spijs leyd.
2.
Dies is (in de vervulling)
Een Kind geboren: Rijk
Na d hoogste-hulding:
Een Priester, recht gelijk
Melchisedek:
Wiens eyndelose orden,
Wiens Amt dien Vorst der Vreden,
Thans komt bekleden:
Daar hem 't gebrek
Toe-porden,
Van Gods-benden,
Die hy kenden:
En sijn lenden
Wou om-gorden:
3.
Als een Dienst-knecht, verschoven,
Van yder: Naakt, en bloot:
Gedaald van boven
Uyt d' eygen Vaders schoot:
Als Balling, hy
Moet voor Herodis vluchten,
| |
[pagina 11]
| |
In d' uyterste ellenden:
Omso te wenden
Den Vloek, die wy
(Met suchten)
Mosten dulden,
Voor de schulden.
Doch vervulden
Noyt het duchten.
4.
Wie kan des Heeren werken
Begrijpen, of verstaan?
Wie kan bemerken
Wat hy ons heeft gedaan?
Het Schepsel heeft
Gebaard, haar eygen Schepper,
Haar God, haar Voogd, haar Broeder,
En haar Behoeder:
Die Eeuwig leefd
(Als repper
Aller dingen,
Die ontspringen)
Om te dwingen
d' Aardse-klepper.
5.
Ontsluyt dan u harts koffer,
ô Sondig Adams-saad:
En brengt ten offer,
Sijn Godheyt (in der daad)
Liefd, Hoop, Geloof:
Om Wijsen te verbogen.
Al hebt gy (Christ'nen) hier ook
Geen Goud, noch Wierook:
Wild doch geen roof'
Verhogen,
| |
[pagina 12]
| |
Van de Wereld:
Schoon bepereld,
't Geen ons dwereld
Voor de Ogen.
|
|