| |
Uyt-Breyding' Van d' ant-woordende Weer-galm:
Over Mercuri Redenryke-Vragen.
De 1 Vrage.
Waar in bestaat de konst van Rijmen en van Dichten?
Antwoord.
IN maat, rijm, reên, verstand, en voegen, staat het Dichten.
De maat vertoond een huys waar uyt de reden lichten:
Een huys dat vier-kant is, staat end'ling' Oost, en West:
Wiens suylen (na de maat) zijn op de grond gevest.
't Getalle moetter zijn der stemmen in een regel:
So effen, als een maat gekend word, door sijn pegel.
't Gestalte van een huys en is niet krom, noch scheef:
Noyt kloekert sonder maat, gerijmde-vaarsen schreef,
| |
| |
Het stuyt-rijm is het slot: en 't slot moet bondig wesen,
Of anders, sluyt het niet. 't Volmaakte word gepresen.
De reên, vertoond (met reên) d Huys-vader die bewoond.
't Verstand is hier de ziel: die d' hoogste-gaven toond.
De ziele van de mensch, is 't best: waar in de prijs leyd.
De ziele van de Reên, is ook de ware-Wijsheyt.
Het voegen hoorter by, als zeden in het huys:
Men prijst een zedig-wijf, een Vrouwe schoon, en kuys.
De 2 Vrage.
Waar in bestaat het Rijm dat léren sal, en Stichten?
Antwoord.
In geestelijke-sin: die lêren sal, en Stichten,
Die kan, en moet den mensch tot ondersoek verplichten.
Den rijkdom in de sin, is veel, in kort-begrijp:
Dat méning overvloeyd, en toond de reden, rijp.
De reden, geestelijk: vèrseld met dese rijkdom,
Bewerpen 't ooge-wit, bewallen dat (gelijk) om.
Hier hoord (tot vastigheyt) een steundsel op de grond.
Dit Eerste meend het hart: en 't twede spreekt de mond:
Het darde, is 't gevolg: en 't geen men wil besluyten,
In bondig rijm vervat. Dit kan geen reden stuyten:
Maar leerd nood-sakelijk: die maar te léren soekt.
De sin-rijkheyt beweerd: de geest'lijkheyt verkloekt:
En maakt het voorstel vast. So doende moet men léren.
De stichting volgd de weet, in die-se maar begéren:
Begeerte moetter zijn, of 't léren is om niet.
Maar vruchtbaar is het Rijm daar men diens graagte siet.
De 3 Vrage.
Waar in bestaat de reên en redens-reed'lijkheyt?
Antwoord.
Als Waarheyt, en de Reên, uyt ware-reden vloeyen:
Met ordend-lijk-bescheyd. En daad na saak be-snoeyen.
By waarheyt, en de reên, behoord Welsprekendheyt:
So word, het geen men wil, met deftigheyt geseyd.
| |
| |
De reden voor-gesteld, wel-sprekende (in klaarheyd)
't Zy wat de méning is, bekleed met naakte-waarheyd:
Gehuwd an billijkheyd, na Ampt, Tijd, Plaats, en Volk,
Maakt, dat men haar geheym, kan weten, sonder Tolk.
Maar daar de billijkheyd, en waarheyd, word vertréden:
Daar heeft noch daad, noch naam de redelijke-reden.
Want reden, sonder reên, welsprekende ge-uyt,
Is als een yd'le-galm des weer-galms naar geluyd.
En waarheyd sonder tijd, en plaatse uyt-gesproken,
Is als een helle-vlam bedoven, in de roken.
't Is ook onredelijk dat men de talen mengd:
En dat men voor den dach gemaakte-woorden brengd.
De 4 Vrage.
Waar in bestaat 't gedicht dat Naam en Faam verbreyd?
Antwoord.
't Gedicht dat het Gerucht, en Name sal verbreyden,
Is 't geen den mensch (met lust) tot ware-deugd kan leyden.
Dat God, en 's menschen wil, en willens kracht verdeeld.
Dat God verheft, en loofd, de mensche niet en streeld.
Dat Wijsen wijsheyd leerd, en kennis geeft den slechten.
Dat yders plicht vertoond, so Meesters ook, als Knechten.
Dat on-partijdig is: en niemand oyt verschoond.
Dat hier den vromen roemd, en gins den bosen hoond.
Dat vry is van verschil, van waan, en valsche-woorden:
En dat (door bitterheyd) den vrede noyt verstoorden.
Dat God volkomen acht, den mensche onvolmaakt.
En steeds de waarheyd prijst, en alle leugen laakt.
Sodanigen gedicht verbreyd den Naam sijns Dichter.
Niet als dien Phlegias: dien snode vlammen-stichter.
So uyt' hy sijn gerucht die yd'le-vaarsen-Rijmd.
Maar heuglijk is diens Naam, wiens aards, na 't Hemels swijmd.
De 5 Vrage.
Waar in bestaad het geen men niet en leerd in Scholen?
Antwoord.
| |
| |
De Rijm-konst is een gaaf, die niemand leerd in scholen.
Hoe-wel d' ontfanger word, de oeffening bevolen,
Waar door zy word gevoed: maar nimmermeer geteeld:
Schoon dat een hoge-Geest daar in met sinnen speeld.
Sy daald van boven neer, gelijk gedeelde-tongen.
Sy heeft in haar begrip) wat meer, als Negen songen.
Sy tast ons in de borst, ja duysend-maal so diep.
Sy roept, en wijst ons an den génen die ons riep.
Sy straft hem, die haar roofd: en maakt sijn doen te schanden.
Sy kust hem, die haar heeft ontfangen van Gods-handen.
Sy blijft gans on-beweegd, schoon sy vertreden word.
Sy quetst den Esel, die sich haar te quetsen pord.
Sy heeft de naam, en daad, te zijn geheel geschonken
Den génen, die (te geef) dees' Nectar heeft gedronken.
De wijsheyt hoortter by, die men in scholen leerd:
Daar-om word dese niet gelijk als die, begeerd.
De 6 Vrage.
Waar in bestaat 't vernuft dat in geen rijm kan dolen?
Antwoord.
't Vernuft dat in geen rijm en kan (met reden) dolen,
Houd (billijk in 't gedacht) 't voor-oordeel niet verholen.
Maar neemt een vast besluyt te sien op 's Héren woord:
In 't geen het Dicht, en Rijmd, gelijk als dat behoord.
Het acht den gever waard, 't gegeev'ne hem te bieden.
Het maakt dat (na sijn Wet) hem eere mach geschieden,
Het houd den regel vast, Bemind God boven al.
Den naasten als u self, en doet so, 't geen hy sal.
Die in den Soon Geloofd is nu al-rede Salig.
Dat leerd: en dit vertroost: door woorden seer lieftalig.
't Vernuft dat dese schrift en ware reden Gods
Houd tot een Wit, en Baak, dat timmerd op een Rots,
Die door geen felle-buy word van sijn stee gewenteld:
Schoon dat daar staag, een vloed (al wellende) om-trenteld.
| |
| |
So zijn dees' regels ook, gansch onbeweeg'lijk vast.
't Vernuft en doold, noch feyld, dat hier alleen op past.
De 7 Vrage.
Waar in bestaat het werk dat sottens laster lijd?
Andwoord.
Het is der sotten aart, yet loffelijks te last'ren:
Waar van sy sich geheel (door on-verstand) verbast'ren.
Sy zijn (als Mollen) blind, en 't geen-se niet en sien
Dat sullen sy geen eer, maar hoon, en smaad, an-biên.
Dit is de Poëzy: die door haar soete-lessen
Den mensch verquikt, en voed: als wijn, en mellik-Flessen.
Wiens voorstel is de liefd', des wijsheyds eelste-vrugt:
Die by de sotten licht komt in een quaad gerugt.
Wy zijn in 't minste niet alleen voor ons geboren:
Maar weten, dat wy ook den naasten toe-behoren.
Dit leerd de Wijsheyd ons, dit werkt de liefde ook.
Hier tegen keft, en bruld dit ysselijk gespook.
De eed'le Poëzy (met Rijm, en maat ver-eenigd)
Word van dit vuyl-gebroed, gerabraakt, en gesténigd.
Nochtans dit werk bestaat, en is den proever soet:
Die het (met groot vermaak) sijn soetheyd smaken doet.
De 8 Vrage.
Waar in bestaat de daad die tegen dwaasheyd strijd?
Andwoord.
De daad die machtig is dees' dwaasheyd te bestrijden
Behelsd een vry gemoed: dat geen bedroch kan lijden:
Dat mannelijk, en kloek, sich selven heeft verheerd:
Dat wijsselijken doet, en laet, en straft, en leerd:
Dat niet het Schepsel, maar den Schepper wil behagen:
Dat in d'uyt-voering van sijn plicht, niet sal vertragen:
Dat met een aartigheyd, en so bequamelijk,
Den bosen van sijn doen vertoond (door reden) blijk:
Dat sottens sotheyd straft: en houd sich on-bekommerd:
En dat geen woorden hoeft te halen uyt de lommerd:
| |
| |
Dat door geen eygen-baad den machtigen verschoond:
Maar met een bondig woord, den dwaas, sijn dwaasheyt toond
Dat (door gestijlde-reên) weet çierelijk te seggen
't Geen tot de sake diend: en 't wanen weder-leggen:
Dat ook der dwasen tong in 't minste acht, noch schroomd:
Maar (liever) door de kracht des wijsheyts die betoomd.
De 9 Vrage.
Waar in bestaat de moeyt daar Narren meest mee spotten?
Antwoord.
Met 's Rijmers dierb're Moeyt, de narren nechtig spotten.
En doen een drift van schuym, op ware-reden vlotten:
Waarom verquist gy so on-nuttelijk den tijd?
Dees' dingen geven u in 't minste geen profijt.
Dit is des sots-geklap die hier niet soekt als schijven:
By 't geen men dese vind' sijn sinnen hangen blijven.
Hy diend dan sijnen buyk, en eerd die als een God:
Die (na een korten tijd) in wormen spijs ver-rot.
Maar hy die wijsheyt soekt, en acht geen aard'sche-dingen:
Verkrijgt een groter Schat. En loofd den Heer met singen.
Een Schat die by hem blijft in d' alderhoogste nood:
Die vuur, noch water roofd: ook midden in te dood.
Dit werkt des Rijmers Werk, dat stichting' soekt te werken
Die noyt den tijd ver-roest: maar vaardigd door haar vlerken.
ô! dwaas wat spot gy dan? en roemd u vuyl gewin:
Maar als gy dat verliest, verliest gy hart en sin.
De 10 Vrage.
Waar in bestaat d' uytspraak van 't oordeel aller sotten?
Antwoord.
De blauwe uytspraak van het oordeel aller sotten
Is (eer dat men die hoord) verslonden van de motten.
Het aldernietigste is dese sterk genoeg:
De mond als 't vuylnis-vat ontwerpt het sich te vroeg:
Beswangerd met het saad van valscheyt, list, en leugen:
En baard een slim gedrocht: wiens gangen niet en deugen.
| |
| |
Als muylen (blindeling) an 't hollen zijn geraakt:
So word (met onbescheyd) haar gansche-doen volmaakt.
So onvernuftig, dul, ja rasend', en uyt-sinnig
Is 't bastaardlijk gebroed: on-aartig, bits, en vinnig.
Hoe wijs is dese Man? roept al het ongediert:
Dat tegen reên, en aart, (als uyt-gelaten) tierd.
Daar is geen billijkheyt, maar wrevelheyt te vinden:
Sy swieren als een pluym, en gaan met alle winden.
Haar vonnis, oordeeld haar: sy blijven immer dwaas.
Den kloekert, acht 't gesnap gelijk een honds geraas.
De 11 Vrage.
Waar in bestaat de naam eens Christelijk-Poëet?
Antwoord.
Dien wijsheyt geeft de naam: en penne der Poẽten:
Hoord men (met goed-bescheyd) ook Christelijk te heten.
Een Christelijk-Poeët, gesalfd met Christi hand',
Een Christ'lijk leven leyd, na 't Christelijk verstand.
Die God, en Naasten, liefd': en eerd, en leerd, na waarde:
En maakt een onderscheyd van Hémel, en van Aarde.
Die dese gaaf besteld, tot nut van yder een:
Haar vruchten geeft, en deeld, en maakt-se elk gemeen.
Die 't beste van de reên, de Rijm-konst, Godes-gifte
Tot 's Heeren-lof gebruykt: door Goddelijke-schrifte.
Die na de Poëzy, on-eygentlijk so spreekt,
Dat daar in (eygendlijk) 't geheym der reden steekt.
Die in geen Rijm gebruykt versotte gekkernyen:
Veel min on-kuysse-reen. Die God tot smaad gedyen.
Maar die so boertigheyt, met deftigheyt bepaald:
Dat hy ook deftigheyt, in soete-reên, verhaald.
De 12 Vrage.
An wien word al het werk des Rijmers best besteed?
Antwoord.
Dees' Rijmer Christelijk: so arbeyd saam, en wakker,
Beploegd (met reed'lijkheyt) dees' ware redens-Akker.
| |
| |
Wiens vruchten (honderd-voud) en heerlijk (in der daad)
Hy wel te recht besteed, en willig, volgen laat
An hem die kennis heeft: en sinnen on-partijdig.
En die geen reden steld met redens voorstel strijdig.
Die met een recht verstand dees' Hoge-konst bemind.
En die (scherp-sinnig) ook diens méning on der-vind.
Die tot een goed besluyt het minste-woord kan duyden,
En die het gift so wel gebruykt, als soete-kruyden.
Die met eerbiedigheyd geleerde-vaarsen leest.
En die diens lering leerd, en dreygementen vreesd.
Die ook een duyster woord niet sonder kennis oordeeld.
En so den Rijmer, hoond: den spotter tot een voorbeeld.
Sodanigen gemoed des menschen, God be-eed,
Behoord des Rijmers werk. Daar an is't best besteed.
Noch vaster.
|
|