Den distelvink
(1649-1650)–Jacob Steendam– Auteursrechtvrij
An den snel-geoeffende, en wel-geslepene Rijmer:
| |
[pagina 196]
| |
9[regelnummer]
Waar in bestaat de Moeyt' daar narren meest mé Spotten?
10[regelnummer]
Waar in bestaat d'uyd-spraak van 't Oordeel, aller Sotten?
11[regelnummer]
Waar in bestaat de Naam een's Christelijk-Poëet?
12[regelnummer]
An wien word al het Werk des Rijmers best Besteed?
Segt Masman? dubbeld-Man: ô! Man, roem aller Mannen.
Wild kennis wetenschap, met wijsheyt t' samen spannen:
En (door de reden-konst) verklaren, my het geen
Ik letterlijk, (voor elk) versoek van u alleen.
GY die (met een gevlerkte-geest)
Weetgierig, snuffeld, en door-leest
't Geheym des Werelds: seer scherp-sinnig.
So 't u beliefd, het staat u vry.
Verwacht (daar na) den sin van my:
Uyt liefd': want liefde is an-minnig.
Jacob Steendam. Noch vaster. |
|