Den distelvink(1649-1650)–Jacob Steendam– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 188] [p. 188] Somer-lied. Stemme: Barst brakke traantjes uyt. 1 BEhoeffelijke-tijd Gy zijt verschénen, En recht verdwénen Met alle vlijt. Boreas is van honk, Apollo stuurd een vonk Op Daphnes soet gelonk Alhier, En wil het oogs-geswier Van 't Aartig-dier Met hem ver-énen Tot sijn pleysier: Die haar (in 't reppen) Noch siet herscheppen En kéren in een Lauwerier. 2 ô Over-schone Son! Gy doet u stralen Dus neder-dalen Op Beek, op Bron. Op d' Amstel de Revier: Gy vrolijkt yder dier, Self made, worm, en pier: Ia al Wat leefd in 't Aardsche-dal: Op 't Veld, in Stal: Wie kan af-malen Het soet gemal Van Venus: dartel In 't mins gespartel? Gy werkt haar rijsen en haar val. [pagina 189] [p. 189] 3 Cierlijk cierd gy het Veld Gelijk Aurora: Als gy Vrou-Flora Beswangerd steld Met Bloempjes soet van geur, Van veelder-ley koleur, En Aura swiertter deur So koel Dat Pan sijn waarde-boel Drild door 't gevoel An 't Y: doch Dora Acht haar gewoel Niet meer als pluymen, Of Cypres schuymen, Of 't ruyschen van den Swavel-poel. 4 Also doet onsen Prins, Den Spaanjaard beven: En steld sijn leven Tegen de grins Van 't nikkerlijk gebroed, Hy waagd sijn Hollands bloed: En kneusd (met koelen moed) Den dou: En wekt sijn eerste-trou, Die Zephyrs kou Aam-tocht kan geven: Dat Man, en Vrou, Haar hart ontsluyten Om 't lof te uyten Der dap're Helden van Nassou. [pagina 190] [p. 190] 5 In hem leeft Wilhelms geest, En 't hart sijn's Broeder: Hy strekt een woeder Tegen het Beest Dat Romen in sich sluyt: Uyt wien de scheuring spruyt. Hy spaard geen Lood, geen kruyd, Geen flits, Maar volgd des wijsheyts lits, Met kloekheyts-krits: Als Helden voeder, Siende iet wits: Of schoon versinning Staag geeft geen winning: Hy oogd nochtans op 't rechte spits. 6 Dies Nederlandsche-pronk En puyk van Holland, Blijft doch in vol-stand Al zijt gy jonk. Na-speurd (in dese eeuw) Der Batavieren Leeuw: En vreest geen spaans geschreeuw, Noch iet Dat u in 't quaad gebied, Of ook bespied, Gelijk een Mol. Want Dit nietig niet Komt uyt den dromer: Dies cierd den Somer, En singt dit vroolijk Somer-Lied. [pagina 191] [p. 191] 7 En gy ô! Amsterdam, (Die in liefd' bloeyen) Wild u bemoeyen Met yvers-vlam: Nu Seg-waards Helicon (Die men met reên verwon) Versmaad u hengstens-Bron: 't Parnas, De woonstee van Pallas. Die u moeras Niet sal verfoeyen. Saturnus glas Sal dat ontdekken, En u verwekken Een wraak: die noyt te voren was. Vorige Volgende