Den distelvink
(1649-1650)–Jacob Steendam– Auteursrechtvrij
[pagina 186]
| |
Op de voor-gestelde vrage des Seg-bloems, tot Seg-waard: onder 't woord Segt Waarheyt.
| |
[pagina 187]
| |
Gelijk Eusopus Hond hapt (met een groten honger)
Na 't schijnsel van het aas: 't ontsinkt hem in de Vloed:
Een losse-schaduw maakt hem jeugdiger en jonger:
Dit's d' oorsaak (so begaafd met sulken schijn van goed)
Waar door een waan-wijs Sot noch sotter word gebroed.
Dees' wijs-ge-achte-dwaas acht sich begaafd met schoonheyd:
Gelijk Narcisses sich eens spiegeld in de Beek:
Die hem als sinneloos om dees' gewaande-kroon vleyd,
Als hy de schau sijn's beeld maar in het vocht bekeek:
Wat ongemeene glans schijnt hy hier in te vinden?
Maar ach! het is een Schim die hy omhelsd, en houd:
Sijn beyde handen vol van wech-gevlogen winden:
Hy siet het dat hy derfd, en mist het dat hy schoud.
De waan vernietigd ook in hem de volse reden:
Hy word het geen hy waand: mits waan geen reden voed.
Hy word een tere-Bloem, en van het Vee vertreden:
Want d'oorsaak, is (als waan, des waners lusten boet.)
Waar door een waan-wijs Sot noch sotter word gebroed.
Eer dat de lust sich sloopt, moet sy haar minnaar sloopen:
Het harte is vervuld met enkel sotterny:
Een Duyf, een Tulp, een Steen, doet hem veel wonders hopen
Een suur-sien maakt hem droef, en lachchen weder bly.
Nochtans hy op het Ys sal grote-sterkten bouwen:
En op een harde-Rots hy noyt sijn voeten set:
Maar vleys voor sijnen arm hy immer poogd te houwen.
Sijn eygen sin'lijkheyt in stee van Godes wet:
Dus troeteld hy sich self in 't eygen in-gebeelde:
Ontmoet hem dan 't geluk, ontvlied hem tegenspoed
(Wanneer een kakkerlak hem in sijn sotheyt streelde)
't Is d' oorsaak (als men hem niet straffende begroet)
Waar door een waan-wijs Sot noch sotter word gebroed.
Jacob Steendam.
Noch vaster.
|
|