Den distelvink
(1649-1650)–Jacob Steendam– Auteursrechtvrij
[pagina 179]
| |
Op de voorgestelde sin des Seg-bloems tot Seg-waard:
| |
[pagina 180]
| |
In 't lang beloofde-Land:
Die sijn Vyand
(Vol schrik) dee vresen
Des Heeren hand:
Ga naar margenoot+Die 's Hemels-lichten
Heeft boven plichten
(Als machtig) tegen haar gekant.
3
Tot dat hy (streng, en straf)
Sich had gewroken:
En 't Staal gebroken
Sijn's Vyands staf.
Die moedig tot hem quam:
Wiens woningen hy nam:
En stichten daar een vlam
Ter plaats,
Van dees' verbannen Maats:
Door weynig raads
By haar besproken:
(Maar vry wat quaads)
Zijn sy uyt-sinnig:
Als hy haar (vinnig)
Toe-brengt dees' onverwachte kaats.
4
On-eyndelijke God:
Sonder begind'sel:
Ga naar margenoot+U onder-wind'sel
Ga naar margenoot+Is (als 't Gebod)
Ga naar margenoot+Geheel volmaakt: en goed:
Ga naar margenoot+Die wat gy wild ook doet:
En schift het suur van 't soet,
En scheyd
Ga naar margenoot+Het licht van duysterheyt.
Ga naar margenoot+Voor wien men pleyt.
| |
[pagina 181]
| |
En wiens verblndsel
(So David seyd)Ga naar margenoot+
Is vast en bondig
Met ons: die sondig)
Zijn over 't Aardrijk uyt-gespreyd;
5
God Vader, Soon, en Geest:Ga naar margenoot+
Wiens anschijn heylig
Is, immer veyligGa naar margenoot+
Voor minst, en meest,
Die uwe grote naam
(Ootmoedig en bequaam)
Au-roepen al-te-saam.Ga naar margenoot+
Dies wy
U bidden: staat ons by.
U goedheyt (vry)
Is nimmer peylig:
Daar-om hoord my:
En Helpt (Heer goedig)
Ons Prins voor-spoedig:
Dat Iosua sijn voor-spel zy.
|
|