Den distelvink
(1649-1650)–Jacob Steendam– AuteursrechtvrijGesongen op d' Atlantische-Zee: en Noorder-breete van 7 graden: in 't Schip de Goude-Ree.Stemme: Lest-maal in 't Krieken van den Dach. 1
GY Ploegers van den Oceaan,
En Eggers in de Zee:
't Schip Deventer wil voor ons gaan,
Wy volgen met de Ree,
De Swaan, en Hinde mee:
Ons oog-wit is Guiné,
In Africa:
Het Goud-rijk Moren-land:
Daar God krachtig heeft geplant
Onsen Handel: voor en na.
| |
[pagina 177]
| |
2
Wy sweven tusschen Zee, en Lucht,
Ia vliegen met het Schip:
Seer dikwijls door de vrees' beducht
Te raken op een Klip,
Die ons (in prijkels knip)
Vertoond des levens-tip,
Door Schip-breuks nood:
Als 't Water (heel ontsind)
Onses Levens-knoop ontbind:
En dit Aardsche-lichaam dood.
3
Als jonge Harten (door het Woud)
Met suelle-schreden ijld
Ons Schip: getakeld, en getoud,
Gemast, gebrast, gestijld:
't Geen so de Vloed door-kijld,
En Tritons Schelpen vijld,
Gelijk of 't vloog
Voor 's Grijsaards drie-tand-spits:
So snel-vluchtig als een slits
Van een wel-gestelde-boog.
4
An-siet ons woonstee eens te recht,
Gy die Gods wonder-werk
Door-grond: en an de Wereld segt:
Neemt die tot oge-merk.
Het is een Huys, een Kerk,
Een Hof, een Stad, een Perk,
Een holle-romp:
Mijn mening is gewis,
Dat het als een Wereld is:
In een kleyne houte-klomp.
| |
[pagina 178]
| |
5
Het zy men slaapt, men leyd en rust,
Men waakt, men drinkt, en eet,
Men singt, en lacht, men streeld, en kust,
Men staat, men gaat, en treed,
Men stookt, men kookt, en kneed,
Men twijffeld, of men weet:
Ons huys dat rend
Gedurig door de vloed:
Mits het nimmer rusten moet,
Schoon dat men het niet bekend.
6
't Gewoel dat men (dus lopend') siet,
Is kluchtig, groot, en veel:
Den enen jaagd, den ander vlied,
En yder krijgt syn deel:
Ia alderley gespeel
Siet men daar in 't geheel,
Wat dingen zijn:
Het wemeld, krield, en leefd:
't Geen men elk sijn name geeft:
Tot de minste marrelijn.
7
Het Schip kort snedig in der ijl,
Een eyndelose-wech:
Ons leven (snelder als een pijl)
Vertoond het geen ik seg:
Dies elk sijn doen an-leg'
Na 't voorbeeld van de dreg',
Gebruykt den tijd:
(De dood volgd op de hiel)
Dat gy an u eed'le-ziel
(In het eynd) geen schip-breuk lijd.
HEt Schip gelijkt seer wel een Stad, ja kleyne-Wereld:
Van buyten schoon Verguld, van binnen fray Bepereld.
Niet dat de Wereld heeft, men heeft het in dees romp:
't Gewoel,'tgeraas, vervuld dees' wech-gedreven klomp.
|
|