Den distelvink
(1649-1650)–Jacob Steendam– Auteursrechtvrij
[pagina 136]
| |
Uyt-geblasen, op 't Vertrek, van den Edelen, Manhaften, Wijsen, en seer voorsienigen Heer:
| |
[pagina 137]
| |
Dit song ik in het hart, dit sprak ik voor de oren,
Dit liet ik voor een vriend, een wissen raads-man horen,
Dit speelde my in 't hoofd wanneer ik slapen ging,
Tot dat ik (so het scheen) dees' duyst're stem ontfing:
Wat neurd gy in 't gemoed, wat mijmeren u sinnen?
En arbeyd te vergeefs, om 't geen gy schijnt te winnen:
Daar is een hoger trap der éren, voor dien Man:
Geen goud (in waarheyt) men door schuym vercieren kan.
Dit was het laatste-woord, de méning wierd verswegen:
Ik nam de reden an om die te over-wegen.
Doen schoot my in den sin (Manhafte-Generaal)
Met onpartijdigheyt, u deugden altemaal:
U Christelijk-gemoed, uyt waarheyt voortgekomen:
Dat straf den bosen is: en seer beleefd den vromen.
U wijs, en kloek beleyd, in 't geen gy oyt begind:
Ontsachchelijk, nochtans van yder recht bemind:
U harts op-rechtigheyt, voorsichtigheyt, en oordeel,
(Als suylen van de deugd) gerechtigheyt tot voordeel:
U ziels-standvastigheyt, dees' deugden by gesteld,
Als vonken van 't geloof, met Liefd', en Hoop verseld.
Dat ook u vyand sich acht plichtig, u te eeren:
Als die geboren zijt om and're te regéren.
Gelukkig is de Stad, of 't Land ('t geen elk geloofd)
Dat immer word beheerd van sulken Overhoofd.
Gelukkig was Guiné, en die sich daar bevonden:
En met een vry-gemoet, voor u (gehoorsaam) stonden.
Hoe gy die hebt bestuurd met recht, en billijkheyt,
Word (door de vlugge-Faam) de Wereld an-geseyd:
Word wel van hem bekend die kennis heeft, en reden:
Die haat, noch vleyery geen plaatse laat bekleden:
Word van den Swarten-Cham met volle mond betuygd,
Die voor u Heerschappy sijn dienstb're-schouders buygd,
Wat nut ons Land gy doet laat ik noch onbeschreven.
Beneffens dat den Spek is uyt Guiné verdreven.
| |
[pagina 138]
| |
Hoe heerlijk gy 't Kasteel Delmina hebt her-boud,
Word van een yder, als een wonder an-geschoud:
't Gewelf, en Galdery, en rond-geboogde-Toren,
(Waar van de klokken-slach men op de Ree kan horen)
Met and're werken meer. Dat hy die 't nu bekijkt,
Bevind daar in, geen deel sijn eerste-wesen lijkt.
Maar 't schoon gebou dat gy op-timmerd in de harten
Der vromen, is haar gonst: die u on-heylen smarten.
Dit over-docht ik, dus verwonnen in 't gemoed,
Dat gy haar overtreft in 't geen gy zijt, en doet:
Dat uwe werken zijn waarachtiger, en braver:
Dat gy het Spoor na-speurd van d' Amstelsche-Ruychaver.
Een ére van ons Land, en u ge-eerde stam,
Die (voor de Vryheyt) liet sijn lijf in Amsterdam.
So ik (met onderscheyd) haar feylen wou verklaren:
So ik bedenken wil wat helden dat-se waren:
So merk ik mijn gebrek: die dus de Goude-Son
Te lichten (met een toorts) my selven onder-won.
Sy zijn ('t is waar) veel meer door Heerelijke-daden
(Na d' Uyterlijken-schijn) bekranst met Lauwer-bladen:
Sy hebben Duysenden verwonnen in den strijd:
Sy hebben (on-vertsaagd) ook self geen dood gemijd.
Doch ware-vromigheyt (die meerder is gelegen
In recht, en billijkheyt: als toe-gevallen zegen)
Is schaars in haar geweest, Maar wel een ruymer-waan
Van eygen mogendheyt, in 't werk by haar gedaan:
Daar-om haar beste-Doen kan nau het toetsen lijden:
In wreedheyt vallen sy, wanneer-se slapheyt mijden.
En boven allen dit, sy kenden Christum niet,
Waar door 't al sonder deugd, Geloof, en liefd' geschiet:
't Geen daarom billijk is voor God-geleerden schandig.
Daar gy door vaste-hoop in Christo blijft bestandig.
Daar u voorsichtigheyt een wakker-oog op heeft.
Een Raats-man trou, en kloek, men lof voor helden geeft.
| |
[pagina 139]
| |
Dies trekt mijn Sang-Heldin de penne van dees' helden:
Om vry een ander hier der Dapperen, te melden:
So oyt des Heeren volk heeft Rechteren gehad,
Wiens ziel de ware deugd dat 's liefd', en trou besat:
So Iosua oyt heeft gewillig sich begeven
Om in een vreemder land (met Israël) te leven:
So hy door moedigheyt was nimmermeer vertsaagd,
So hy in naarstigheyt veel min oyt is vertraagd,
So hy (met reden) was een Held, en Harder beyde,
Die Jacobs Kinderen, gelijk een Kudde weyde:
So Caleb (neffens hem) heeft derven onderstaan
Om in der Heyd'nen-land voor 's Heeren volk te gaan:
So sy met dapperheyt, en door gebeden streden:
En trouwelijk haar tijd an 't moey'lijk Amt besteden:
So sy d' afgodery oyt hebben uyt-geroeyd,
Dat (als een Lely-bloem) Gods-kerke heeft gebloeyd:
So David wierd (met recht) der Vrouwen lof gesongen:
En Ionathan ontfing den roem van wijser tongen.
So hebt gy ook de deugd gehuys-vest in de borst,
Die in dit Vreemde-land u selven wagen dorst:
So zijt gy noyt vertsaagd, door sinnen stout, en moedig:
So is u naarstigheyt in allen overvloedig:
So zijt gy ook geweest een Harder van het heir
Dat u voorsorg genoot: dees' reyse swaar, en veer:
So dee u dapperheyt, u veel, en vurig-sméken,
Dat van het Fort Axem de Portugesen wéken:
So is d'Afgodery door u van daar geweerd:
Den Gods-dienst op de Kust gehanthaafd, en ver-eerd:
So word u lof te recht ge-uyt, met hel-geschater:
So krijgt gy ook den roem van over 't wijde-water.
Dit singt mijn Sang-Heldin, dit word van elk geseyd,
Dit word van yders tong, en suyv're-schaft verbreyd.
Hebt gy geen Canaan (als Iosua) gewonnen?
Gy hebt nochtans u doen na tijd en plaats begonnen.
| |
[pagina 140]
| |
Ga naar margenoot+Hebt gy geen duysenden als David heeft gedood.
Die sijn gemeente hoed, is d' eere even groot.
Daarom was Salomon (niet min) als hy, gepresen:
Want d' overwinning moet om te behouden wesen.
En die sijn éne pond op woeker heeft gesteld,
Krijgt even groten lof, als hy die vijve-teld.
Waar in u prijs van my (na eysch) niet kan geschieden:
't Geen my, mijn Nietigheyt, en u Ootmoed verbieden:
Mits gy dees' helden hebt getracht te volgen na:
Dit word u toe-gegalmd van 't Giftig-Africa.
Dat gy op heden poogd (met blijdschap) te verlaten:
Ver-eerd van het geschut, en bussen der Soldaten:
Maar boven al van ons met held're-keels geluyd:
't Geen uyt een dankbaar hart (door ware-kennis) spruyt.
Wy wenschen u geluk, en voorspoed, in 't vertrekken:
Den Leyds-man wil u met sijn gonstens-vloog'len dekken:
Hy sitte an het Roer, en Stuur d' Eendrachten recht,
In 't Grondelose-diep: door Eendracht t' saam gehecht:
Hy stel u 's nachts een baak van held're, vuur'ge-stralen:
Hy laat des daags een wolk (tot leydsman) voor u dalen:
Hy breng u (na u wensch) van hier na Santhomé:
Van daar na Pharnambocq, behouden op de Ree:
Van daar in 't Vaderland by d' eenige Beminde:
Die gy met u geslacht, in voorspoet hoopt te vinde.
Dit wensch ik in de ziel, uyt ongeveynsde-gonst:
Dit stel ik yder voor met reden van de konst.
Ik wensch u (boven dat) een wenschelijk-genoegen.
Gods zegen in u (weer-vernuwde) t' samen-voegen:
Ik wensch (u boven dat) de vruchten van dien staat,
Geschikte-kinderen, u eygen kroost, en saad:
Ik wensch u (boven dat) een lang gerustig-leven,
Dat God u, met u Helft, een salig-eynd wild geven,
Het alder-hoogste-goed, na lichaam, en na ziel:
Een lot dat ons alleen door Christi Dood toe-viel.
| |
[pagina 141]
| |
Den Hemel lacht u toe: ik sie (met meerder ogen)
Mijn grote wensch vervuld: van boven neêr-getogen:
Ik sie den Oceaan sijn rugge stellen voor.
Om u te dragen door het ongebaande-spoor:
Ik sie den Dollephijn syn vlugge-Vinnen roeren,
Om u (als Arion) door 't Woeste-meer te voeren:
Ik sie Neptunus self sijn Drie-tand spits, en Schulp,
Sijn Water-hengsten u an-bieden tot behulp:
Ik sie een ménichte Tritonen by u swermen,
Om u (na hoger wil) van on-heyl te beschermen
Ik hoor van d' Africaan een wensch u tot geley:
Ik hoor een bly geschal van Blank, en Swarten bey:
Ik hoor het grof geschut (met dreunende-gedaver)
Van 't Fort Sebastiaan ter eeren van Ruychaver:
Ik merk u soete-Reuk verspreyd sich in Brasil:
Ik hoor u Lofs-basuyn en is daar nimmer stil:
Ik sie het Schip-rijk Y, en d'Amstel seer verlangen,
Met armen uyt-gebreyd, om u (gewenscht) t' ontsangen:
Ik hoor een blijde-Rey van Nimphjes, die u loofd:
En met een Lauwer-krans bekroond u Edel-hoofd:
Ik sie de Negentien u Heerlijk wel-kom heten:
Ik kan haar grote-vreugd in mijn gemoet afmeten:
Ik sie het Spaar u bly toe-lachchen, met gejuyg.
Ik wensch, voorseg', en sie, gelijk ik dit betuyg.
Ik wensch (voor 't lest) u 't geen ik billijk mach begéren:
So gy den Heere vreest? gy sult geen heil ontbéren.
Mits dat de vrese-Gods des wijsheyts grond-vest is:
Wie daar na poogd, die staat waarachtig en gewis.
Jacob Steendam.
Noch vaster. |
|