Den distelvink
(1649-1650)–Jacob Steendam– Auteursrechtvrij
[pagina 142]
| |
Op 't vertrek van Joannes Foullon:
| |
[pagina 143]
| |
Scheyd de Nagel van u vinger,
't Kan niet sonder bloeden zijn:
Noch ver-rukt Saturnus-slinger
Vriend van vriend, met meerder pijn.
Doen Elias most verhogen,
Door een wagen als van vuur,
Elisae (met droeve-ogen)
Viel dit scheyden bitter, suur:
Hy hief an, begon te klagen
Over 't af-zijn van sijn Heer:
Die hem schielijk was ontdragen,
En ten Hémel nam sijn keer.
Even heb ik grote reden
Te beklagen u vertrek,
Snellijk, op den dach van heden:
Sonder worden, of gesprek.
Word gy niet gevoerd ten Hémel?
Langs den af-grond sweefd gy heen,
Door het woelende-gewémel
Van de Burgery, beneên:
Is het op geen Vuur'ge-wagen?
't Is een Water-wagen, siet:
Die ons u (schoon u behagen)
Dus ontvoerd tot mijn verdriet.
Swaar, en hart viel David 't scheyden
Van sijn Trouwen-Ionathan:
Daar hy mé wee-moedig schreyden,
Tegen 't an-sien van een Man:
Ziel en ziel in een gevlochten,
Hart an hart (als een) ver-eend,
Moeten swaarlijk sijn bevochten,
Eer het scheyden word gemeend.
| |
[pagina 144]
| |
So verlaten sy ook node
Haar verselling, na 't gesicht:
So was my u scheydens-bode
In de Borst, een felle-schicht.
Maar het sal en wil so wesen,
't Moet so blijven als het is:
Daarom voeg ik my (na desen)
Dat ik in geen reden mis.
't Beste dat ik doe is hopen
Eens te komen weer te saam,
Als mijn maanden sijn verlopen,
Die niet veel zijn, so ik raam.
'k Wil u dan een les ver-eeren
(Tot gedachtenis) voor 't lest,
Vreest den Heere aller Heeren:
't Is u ver' het alder-best.
Want hy is een Harten-kender:
Hatende een valschen-schijn:
Die sijn naam, sijn ére-schender
Straft, met d' alder grootste-pijn.
Milde heeft hy u gezegend,
Wenschlijk, boven uwen wensch:
Siet dan dat gy hem bejegend
Dankbaar, als een Christen-mensch.
Eer, en Rijkdom, en Gesondheyt
('t Geen de blinde-wereld vleyd)
Is gelijk de ronde-rondheyt
Van een bal: die licht verdreyd.
Wild daar op dan niet vertrouwen,
Maar op hem die 't alles hoord:
Die 't uyt-delen, en 't onthouwen
Heeft in handen, voort, en voort.
| |
[pagina 145]
| |
So gy dit betracht, gedurig:
En op sijn beloften rust:
So gy blijft in yver vurig:
So gy zijn genade kust:
Sal hy u ook niet verlaten,
In de alderhoogste-nood:
Maar u (spijt al die u haten)
Midden rukken uyt de dood.
Hy sal u altijd geleyden,
(Trouw lijk) op des levens-pad:
Hy sal u het heyl bereyden:
d' On-waardérelijkste-schat.
Door het vuur, en door de stromenGa naar margenoot+
Sult gy (onbeschadigd) gaan:
Gansch geen leed sal u toekomen:
Gift, noch pijl en kan u schaan.Ga naar margenoot+
Hy sal u (behouden) brengen
Uyt dit giftig-Africa:
Hy sal u den tijd verlengen,
Tot in 't oud-Batavia.
'k Wensch u dit: en (boven allen)
Wat gy billijk wenschen meugt:
Dat u doen hem mach bevallen:
Dat u oog-wit zy de deugd.
Dat gy vry, en onbeschadigd
Komt in 't Lieve-Vaderland:
Dat God u daar begenadigd
Met u Helft, u waardste-pand:
Dat gy meugt een van de bloemen
Plukken, door een reyne-drift
Daar het Y schijnt op te roemen:
Als des Aards en 's Hemels-gift.
| |
[pagina 146]
| |
Dat gy waarde-erf-genamen,
(Vruchten van het Huw'lijks-bed)
Meugd an-schouwen: na 't versamen,
Met gewissens onbesmet.
Dat den alderhoogsten-zegen,
Geestelijk, en tijdelijk,
(Als een koelen soeten-regen)
Op u daal: en nimmer wijk.
Jacob Steendam.
Noch vaster. |
|