Den distelvink
(1649-1650)–Jacob Steendam– Auteursrechtvrij
[pagina 129]
| |
2
Wringt een wrong om 't hoofd der helden,
't Drie in een gevlochten-kruyd:
Schreeuwd haar daden over-luyd,
Die haar Lijf, haar Leven stelden
Voor de Vryheyt, van het Land,
Daar Gods-Wijngaard is geplant.
3
Die de Aarde (in het Ronde)
Staag om-zeylen: sonder eynd':
Daar de Son haar stralen seynd':
En 's Doods-Suster eerst verkonde,
Dat haar swarte-angesicht
Sich verwisseld, in het licht.
4
Voor der Nederlanden Vryheyt,
Voor den Gods-dienst, onbevlekt,
Voor het geen' tot eere strekt
Van de Goddelijke-Dryheyt,
Leefd het Oud-Batavia
Ook in 't Goud-rijk Africa.
5
Holland: u gevryde-krachten
In de leden Negentien,
(Wiens geweld men siet ontsien)
Zijn de minste niet te achten,
Met haar Schépen op de Zee:
En haar sterkten in Guiné.
6
Daar (op 't Hoofd-Kasteel) Ruychaver
Het gebied (als Generaal)
Heeft, ter tijd van altemaal:
Wiens weer-dreunende gedaver,
In de Rots den Weer-galm tergd:
En Mercuri vlerken vergd.
| |
[pagina 130]
| |
7
Dese heeft met seven-Schepen
(Dus beswangerd van metaal)
De Maranen altemaal,
Op de Goud-kust so benepen,
Dat sy vloden: (in der haast)
Schandelijken, en ver-baasd.
8
Noyt en was den Hase rasser
In het vlieden, voor den Wind,
(Eer hem sijn vervolger vind)
Als dees' vlugten na Ang-kasser:
Snel verlatende Axem,
Door de vrese van ons stem.
9
Daarom laat ons t' samen streng'len
Eenen krans van Lauwer-blaân:
Daar meer and're-kruyden staan:
Om die so door een te meng'len:
Daar men Helden mee bekroond:
En noch groter deugden loond.
10
Dit's Ruychaver tot een Ruyker:
Die sijn Reuk, en Soete-geur
Spreyd de gansche-Wereld deur:
Als het lip're, malsse-suyker:
Dat 't Gerucht van hem noyt rust.
En geen Dood sijn name kust.
|
|