Den distelvink
(1649-1650)–Jacob Steendam– Auteursrechtvrij
[pagina 113]
| |
Op 't gewenscht Besoeken (van den Edelen, Manhaften-Heer:
| |
[pagina 114]
| |
Een schreeuw-galm Cham ontslipt, die bastaard woorde kaveld
'tReviertje bied haar schoot: de Barning slaakt 't geraveld
Den Noordsen-Dollephijn (beballast) met dees' vracht
Al-danssende (van vreugd) haar hier te brengen tracht:
Als of hy Arion so lieflijk hoorde quélen,
En hem sijn rugge bood door graagte tot het spélen:
De Winden swieren mé van blijdschap om, end' om:
De Klipjes buygen 't hoofd, en roepen Welle-kom:
De Golfjes huppelen: de kloeke-Schepen springen:
Voor al de Goude-Ree: want selfs de Nimphjes singen,
Den Dollephijn die yld en naakt 't Schip Deventer:
De Ree (vol yver-sugt) an-siet sijn leed, van ver'.
Wat, Reden, Redenborg sult gy hem dat benijden?
Die self der Helden-Held hebt 't leste-leed doen lijden:
Wat antwoord geeft gy my, ver-aarde-Goude-Ree?
Ik derf het Rovers-bosch en wandel recht door Zee.
Dat's waarheyd Redenborg: de naam, geen daad verloren:
Geen naam, van Redenborg, maar wel de daad verkoren:
Verloren is de naam, de daad gy blijken doet.
Dies als de Reden spreekt haar vyand swijgen moet.
U Nabuur sich beweegd: 'k sie weêr de Goden dalen
Tot in het driftig-vlot: 't geen braakt vergode-stralen.
Daar bulderd het Metaal, met dreunende-geluyd:
Nu Ree ontfangt dees' Rey, en reykt u Armen uyt.
De blijdschap sluyt u 't Hart, dies laat gy haar te groeten,
Ik sal (uyt uwen naam) haar groetende ontmoeten.
Dewijl (gezegend-Volk) gy heden ons ver-eerd
Door 't by-zijn, 't geen men heeft op 't hoogst van u begeerd:
So houd gy ons verplicht u eere te bewijsen,
En u vernedering (tot onsen roem) te prijsen.
An-vaard doch Reden-Borg sijn gul, en open-hart,
Het geen (tot dankbaarheyt) u heel geschonken ward:
Want alles watter is, dat heet u allen wel-kom,
Of 't uyt gelaten was: so gaat het vrolijk-spel om.
| |
[pagina 115]
| |
U zy Geluk, en Heyl, (tot welkomst) is mijn wensch,
Gods-zegen in u Huys, 't welvaren van den mensch:
Die wil u met dien dau genadelijk bedrup'len,
Die laat u harten t' saam van vreugd, en blijdschap hup'len:
Dat sich 't Gerucht versprey uyt 't Goud-rijk Africa,
Tot in ons Vaderland, 't Volkrijk Batavia:
Gods Wijsheyt blijf u by tot lust uws ondersaten,
Sijn kloekheyt wil u noyt (in strijd) verwonnen laten,
Sijn woord, en waarheyt, zy een ligt voor uwen Voet:
Dus sult gy Wel-kom zijn, uyt reyne liefde soet.
Noch vaster. |
|