Den distelvink
(1649-1650)–Jacob Steendam– Auteursrechtvrij(Opper-Koopman In Guinea,) desen 25 van Lente-Maand. 1645. Oud zijnde 30 Iaren.
TIs heden weynig tijds geleên, van u Verjaring,
Dat u d' Alheerscher nam in d' opperste-bewaring:
Wiens Vaderlijke-hand (van d' eerste ogenbilk)
U gonstig heeft verlost van alder listen-strik:
Wiens liefde tot den mensch (die in sijn liefde blijven)
Noyt tong uyt-spreken kan, noyt penne sal beschryven:
In 't leven af-gepaald, eer 't sijn begindsel heeft,
Na 't Goddelijk besluyt die 't al sijn wesen geeft.
Foullon 't is nu den tijd dat gy (als ik) behartig:
U jaren over-stuur zijn heden effen Dartig.
Van u Geboortens-dach in 't machtig Amsterdam,
Daar u (noch swakke) Romp met pijn te voorschijn quam.
| |
[pagina 80]
| |
Hier moet ik u van u Geboortens-uur vermanen:
Die jammerlijken was gemengd met droeve-tranen.
An-siet 't ellendig-Dier, dat vast-bewonden leyd:
An-hoord een naakte-worm, die droef, en bitter schreyd.
Siet noch wat varder heen ook eer gy waard Geboren,
Den grond van u ellend' (in allen) na 't behoren.
Hier vraagd my het vernuft, wat dit beduyden sal?
Ik seg door-siet de vrugt van Adams droeve-val:
Daar derft gy Godes Beeld, en zijt in aart verdurven:
En zijt (ook eer gy leed) een twede-Dood gesturven.
In 't derven staat d' ellend', en ook in dervens straf,
In 't derven van het geen dat u den Schepper gaf.
Gy zijt in grote pijn Geboren van u Moeder:
Gy weend, en krijt, om hulp: en eyst een trouwen Hoeder.
So haast gy aassem schept uyt d' algemene-Lucht,
Lecht gy in 't eygen-vuyl eerbarmelijk en sucht:
En hebt noch macht tot hulp, noch kennis die te soeken:
Maar weygerd (sonder weet) die u bekleed met doeken:
Sodanig was u Staat doen gy ter Wereld quaamd:
Sodanig waard gy doe een Schepsel Gods genaamd.
Sodanig was gesteld een Vorst in sijn beginsel:
Sodanig was ook self een Koning in sijn windsel:
Sodanig was den Held, die d' Aarde beven doet:
Sodanig was hy mé die sich wascht in het bloed.
Daarom (ô! nietig mensch) steld hovaardy ter sijden:
En wild (met volle mond) u nietigheyt belijden.
Hier is tijd, plaats, en stof, dat men vermanen mach
Van u Geboortens Tijd: op diens Verjarings-Dach.
Gy zijt als uyt een Niet (eer dat gy waart) Geschapen:
Een Vrouw (het Swakke-vat) omving u, als een Wapen.
Of schoon 't geronnen bloed (daar uyt u Romp ontstaat)
Beweeglijk is gezield, vol geesten, 't dierlijk saad:
Of schoon in alle ding den Aart is gau, en wakker:
En dat geen vruchtbaarheyt ontbreekt an 's menschen Akker:
| |
[pagina 81]
| |
So komt nochtans dit al (in allen) veel te kort,
In-dien der Geesten-God geen geest daar in en stort:
Een redelijke-ziel begaafd met volle-reden:
't Onsterffelijk behuyst de sterffelijke leden.
Laat dit u zijn een les, dat gy u schande schaamd:
Dat gy uyt slijm, en bloed, siet komen u geraamt.
't Geen most (had God gewild) in 't eygen vuyl verderven:
Wat is dit doch geseyd? gy leefd, dus moet gy sterven:
Want dit vergank'lijk stof kan immer niet bestaan:
En wie daar vast op boud, die timmerd op een waan.
Bedenkt (ô nietig mensch) in dit u tijd'lijk leven,
Wie u (eer dat gy waart) het selfde heeft gegeven:
En so gy dit betracht verstaat gy uwe plicht,
Dat's ware dankbaarheyt ver' boven ons gesicht.
Bedenkt (ô! nietig mensch) wie dat gy waart te voren,
Eer gy oyt van een Vrou zijt met verdriet Geboren:
In-dien gy recht an-merkt wie gy te voren waart,
So sult gy roepen uyt, van Aarde is mijn Aart.
En sult u voor u self (met ware waarheyt) schamen
Van het besmette-werk: en diens verachte namen.
Bedenkt (ô! nietig mensch) hoe God u heeft gevoed
(Eer gy Geboren waart) door 't Vrouwelijke bloed:
En so gy dit te recht in allen kunt an-merken,
Gy sult met hoogste-vlijt God roemen in sijn werken.
Bedenkt (ô! nietig mensch) d' onlijdelijke-pijn
Waar in gy zijt gebaard: de oorsaak van u zijn:
En so gy dit betracht u liefde sal vergroten,
Die oyt u Moeder heeft uyt plicht) van u genoten:
U liefde klimt om-hoog van daar-se heeft begost,
Van d' hoge Hoogheyt Gods: die u, en haar verlost.
Bedenkt (ô! nietig mensch) u eerste stem was schreyen,
't Begindsel van verdriet: en poogd u niet te vleyen:
So gy dit wel bedenkt gy sult dit tranen-dal
Niet houden voor u Huys: maar 't Huys des groten Al.
| |
[pagina 82]
| |
Bedenkt (ô! nietig mensch) u komst met naakte leden,
Die gy (met overdaad) soekt prachtig te bekleden:
En so gy 't blote-Dier besiet in dees' gestalt,
't Is billijk dat u haast den hoge-moet ontvalt:
Het Kleed daar mé gy pronkt dat is u tot een Brandmerk,
Tot straffe van de sond', en Adams sondig handwerk:
Dat u een téken is van schande an het lijf,
Daar in heeft Hovaardy (door wennis) sijn verblijf.
Bedenkt (ô! nietig mensch) hoe gy laagt in u bloede,
Hoe gy verloren waart, als buyten iemands hoede:
In-dien gy u on-macht (tot u verlossing) siet,
So roemd u Scheppers kracht die u verlossing bied.
Bedenkt (ô! nietig mensch) u jammerlijke swakheyt,
U die men steeds met sorg, en vlijt, op u gemak-leyd:
So gy u nietigheyt in allen dingen vat,
Gy sult u noemen self een Bloem, een vliegend' Blad.
Bedenkt (ô! nietig mensch) wie dat u droeg, en torsten:
En voede (met de Melk) uyt d' an-gename Borsten:
So gy dit wonder recht door-sichtig overdenkt,
Dat God u (mildelijk) dit suyv're voedsel schenkt,
Dat God u (wonderlijk) bereyd dees' Mellik-Flessen,
Daar gy so dra gy leefd u dorst tracht uyt te lessen:
Gy sult met lof en dank vergelden sijne deugd:
En die u heeft gebaard bewijsen 't geen gy meugt.
Bedenkt (ô nietig mensch) u langsaamheyt in 't wassen,
Die noch een mensch behoefd om wel op u te passen,
En so gy al u doen van d' eerste tijd door-grond,
Gy sult voorsichtig zijn in 't spréken met de Mond.
Gy sult u nietigheyt (tot vordering) bekennen,
En u van 't Kindse-jok, tot stemmigheyt gewennen.
Bedenkt (ô! nietig mensch) het staam'ren van u Tong,
Die (als sy beter kon) een Werelds-deuntje song:
Die veel met ydelheyt, en sotterny is bésig,
En loofd op t'alder-minst den groten-God Een-wésig:
| |
[pagina 83]
| |
So gy hier in bedenkt uw's Scheppers oge-wit
Gy sult hem eygenen (vol-komen) 't beste lid.
Bedenkt (ô nietig Mensch) den grond van dees' ellenden,
En-wild al u verstand (met oordeel) hier toe wenden.
Als tydelijk, en aards, en nu Van ons genoemd:
Gy zijt in u geboort (ook eer gy 't weet) verdoemd.
Gy zijt door Adams-val ook van het heyl vervallen,Ga naar margenoot+
Mits Adam 't selfde heeft ontfangen voor ons allen:
En nu hy is gedaald so dalen wy met hem:
En hooren (met het Licht) dees Goddelijken-stem:
Vervloekt de menschen zijn die niet in allen blijven.Ga naar margenoot+
Daar wy ook 't minste niet van sijne Wet bedrijven.Ga naar margenoot+
So gy dan recht bedenkt dat gy verloren zijt
In uwe eygen aart, in u geboortens-tijd:
So sult gy (van u selfs) tot 's menschen Heyland vlieden:
Die u het hoogste-Heyl komt (eer gy 't weet) anbieden.
So sult gy door 't Geloof, door Liefde, en door Hoop:
Bekleden uwe gang, bekrachtigen u Doop.
So sult gy (met geweld) ontgaan der Hellen-poorte:
En winnen 't Hemelrijk: in uwe ziels-geboorte:
Geboorte (anderwerf) door Water, en door Geest:
Want d' eerste is 't begin van u verderf geweest.
Bedenkt u Scheppers gonst, en wild geen Eer hem roven
Van dat gy zijt Geteeld uyt Ouders die geloven:
Geloven, en op-recht belijden Christi naam:
Daar 's Werelds kinderen dit derven altesaam:
Daar 't meeste van dit Volk is sonder Christi-kennis,
En volgen haren Aart door Goddelose-wennis:
Sy rennen in het quaad, en gaan in Duysternis:
Mits daar geen saligheyd oyt buyten Christum is.Ga naar margenoot+
In-dien gy recht bedenk dees' Goddelijke weldaad,
Dat hy de oorsaak is van dat het u so wel gaat
So sult gy nimmermeer vol-eynden sijnen lof.
So sult gy noyt in deugd zijn achteloos, en slof.
| |
[pagina 84]
| |
So sult gy sijne liefd' met weder-liefd' vergelden:
So sult gy sijn genaad' an al de Wereld melden.
So sult gy d'ydelheyt, en wulps-heyt immer vliên.
So sult gy niet op 't lijf, maar op de ziele sien.
So sult gy (in dees' deugd) geen and're menschen vresen.
Die doch maar drek en zijn: al staan-se hoog gerésen:
Die doch den Aassem self maar dragen in de Neus
Die doch verganklijk zijn: ook d'alder grootste Reus.
Ga naar margenoot+U vrees' zy dan geen mensch die 't lichaam maar kan doden.
Die Lijf en Ziele dood diens vrese is van noden.
Bedenkt (ô! nietig mensch) dat God u Heyl vergroot
Dat gy ook door u Doop zijt Godes Bond-genoot:
Dat hy u (door dit Bad) doet sijn Gemeent' in-lijven,
Waar in gy (door 't Geloof) sult tot het eynde blijven:
Gy zijt op Gods bevel en in sijn Naam Gedoopt,
't Is billijk dat gy dan ook op sijb Paden loopt.
Want als gy in den naam Gedoopt word van den Vader,
So neemt (in dit geheym) den rechten sin wat nader:
U Vader wil hy zijn dit heeft hy u beloofd,
Die u met alle ding versorgd gelijk u hoofd:
Ga naar margenoot+Die sich gansch Vaderlijk wil over u eerbarmen:
Ga naar margenoot+Die u wil Moederlijk om-vangen met sijn Armen:
Ga naar margenoot+Die u geleyden wil door Water, en door Vuur,
Dat u noch Stroom, noch Vlam en dére t'elken uur:
Die u beschermen wil uyt Vaderlijke-goedheyt:
Die u wil smaken doen sijn liefdens soete-soetheyt,
Die u (schoon dat gy zijt van 't Kinder-recht vervreemd)
Door Christum sijnen Soon, weer tot sijn Kind an-neemt:
Die u bewaren wil voor alle die u haten:
Die u (tot in de dood) sal in geen nood verlaten.
Ga naar margenoot+Die u voor 's Werelds grond tot Heyl verkoren heeft.
Die u 't Geloof, en Liefd', en diens volharden geeft.
En dat ontwijffelijk: schoon gy ook word bevochten
Van Duyvel, Wereld, Vleesch, en haar vervloekte tochten.
| |
[pagina 85]
| |
Dees' weldaad (noyt vol-loofd) beloofd den Vader u,
In 't Dopen (in sijn Naam) daarom bedenkt dit nu:
En so gy 't recht bedenkt het sal u kunnen léren,
Dat gy hem plichtig zijt als Vader ook te éren:
Dat gy hem schuldig blijft van d' eerste Schepping dit:
Waar toe een trou getuyg u eygen Borst besit:
Mits hy u onderhoud, regeerd, en stuurd: voorsichtig.
Maar boven al dees' deugd zijt gy hem meerder plichtig,
Door 't on-waardeerlijk-goed dat hy u heeft bereyd,
Doen gy verloren waart: in alle eeuwigheyt.
Gy hebt ur door den Doop als Kind an hem verbonden
Dies steld op woeker, hem, u toe-vertroude ponden:
Toond hem gehoorsaamheyt uyt Kinderlijke-vrees':
Die u een Vader is, als Vaderlose-wees'.
U liefde zy tot hem ver boven alle dingen:
Om (ongeveynsdelijk) hem altijd lof te singen.
Om (gansch geduldelijk) te dragen 't ware-kruys:
Als hy u tuchtigd door des Werelds boos gespuys.
Wanneer hy u beproefd, en soekt u te versoeken:
Volstandig blijft, en staat, so treffen u geen vloeken:
U Kinderlijke-vrees', en liefde, zy verseld
Met Broederlijke-liefd', den naasten toe-gesteld:
Doch Broederlijke gonst moet Godes-liefde wijken:
Want die zy boven al: en hebbe geen gelijken.
So doende sult gy u betonen als een Kind,
Dat sijnen Vader-liefd', en word van hem bemind:
So doende sult gy ook 't Verbond met hem niet bréken:
So doende is u Doop daar van een séker téken:
Bedenkt (ô! nietig mensch) 't geen ik u noch vertoon:
Dat gy ook in den naam Gedoopt zijt van den Soon.
Gods-Soon, het eeuwig-Woord, die mensche is geworden,
Op dat hy ons hier door tot ware demoed porden:
Gy zijt in sijnen Naam Gedoopt: op sijn bevel':
Waar in hy u beloofd bevrijding van de Hel:
| |
[pagina 86]
| |
Waar in hy u beloofd den vloek voor u te dragen,
Na sijn volmaakte wil, en Goddelijk. behagen:
Waar in hy u beloofd te hoeden voor de pijn,
Op dat gy van de vrees mocht vry, en séker zijn:
Waar in hy u beloofd sijn bloed voor u te storten,
Om 's Duyvels wrede-macht (al-lydende) te korten:
Waar in hy u beloofd sijns doods, en lijdens-kracht:
Waar in hy u beloofd te leyden uyt de nacht:
Waar in hy u beloofd te stutten 's Vaders gramschap:
Waar in hy u beloofd sijns onbevlekte-Lamschap:
Waar in hy u beloofd sijn Vroomheyt, en Onschuld,
En sijn gerechtigheyt, die gy genieten sult:
Waar in hy u beloofd met Gode te versoenen,
Dat ook u dor' gebeent self in het graf sal groenen:
Waar in hy u beloofd sijns Doods, en Lijdens-vrucht:
Sijn Op-staan uyt het graf, en Hémelijke-vlucht.
Waar in hy u beloofd in 't suyv're-bloed te dopen:
En steld voor u de deur van sijn Gemeente open.
Dus word gy door den Doop sijn lichaam in-gelijfd:
Waar in gy als een Lit (door sijn genade) blijft.
Want Gods gerechtigheyt, en waarheyt, is volkomen
Door hem (voor u) voldaan geen letter uyt-genomen.
Dit leerd u self de Doop waar in hy u betoogd:
Dat hy is van sijn Kerk alleen het Hoofd, en voogd,
Dat hy is van sijn volk Verlosser, en Behoeder,
Dat hy hun Heyland is, hun trouwe- Vriend, en Broeder:
Dat hy die met sijn Bloed en Dood heeft vry gekocht:
Dat hy die uyt de Hel, ten Hémel heeft gebrocht.
Dat hy die (als het hoofd) sijn lichaam sal bewaren:
Dat hy die sijnen wil genoeg sal open-baren:
Dat hy diens Vlees, en Bloed waarachtig by hem houd:
Dat hy die sijnen Geest in overvloed vertroud,
Tot sijn beloftens pand, en ongetwijffeld zegel:
Wiens eygen Been, en Vlees hy eygend: (na den regel
| |
[pagina 87]
| |
Van 't Goddelijk Verbond:* met yder op-gerecht)
Die hy dit hoogste goed alleen heeft toe-gesegt.
Daar hy (als Priester) heeft voor offerd, en gebeden:
En Mosi Wet vervuld: in allen hier beneden.
Die noch in d'hoogste-Troon sijn Priester-Amt voltrekt:
En ons door sijn Gebet een trouwe voor-spraak strekt.
Die (als Voorsegger) ons geleerd heeft Gods Geboden,
En wat men echter, heeft tot saligheyt van noden:
Die ons 't verdriet, en vreugd, te voren heeft verklaard:
En noch hier namaals ons wat hogers open-baard.
Die (door gelijkenis) leerd zedig en sachtsinnig,
Die niet on-aartig is, noch wrevelig, noch vinnig.Ga naar margenoot+
Die het gekreukte-riet niet heel verbreken sal,
Noch ook bet rokend'-vlas uyt-blussen, over-al:
Die ons in alle-ding geeft lieffelijke-woorden,
Vol sins, en grote kracht, tot heyl, of val, die 't hoorden.
Dit alles heeft hy u beloofd, en toe-geseyd,
Als uwen Doop u is in sijnen naam bereyd.
Hier kunt gy wederom u plichten menigvuldig
Bekennen, die gy zijt an uwen Heyland schuldig.
Het geen' ik heb geseyd zy u dan tot een leer:
Heeft hy u vry gekocht so is hy ook u Heer:
Is hy u Heer? So vreest, en eerd, en diend hem immer:Ga naar margenoot+
Laat d'ongehoorsaamheyt u hart besitten nimmer.
Maar liefd hem die u heeft (uyt liefde lieffelijk)
Verlost, en vry-gesteld in 't eeuwig Koningrijk:
Daar hy een Koning is, dat alle tongen tuygen:
In wiens seer lieve Naam dat alle knyen buygen.
Van daar siet hy sijn volk met een genadig oog:
Van daar regeerd hy haar, dus siet daar na om hoog:
Van daar beschermd hy haar, gelijk een machtig Koning:
Die haar sijns Vaders Huys bereyd heeft tot een woning.
Gansch on-uytsprekelijk is dese weldaad-Gods:
Wie op sijn goedheyt boud die timmerd op een Rots.
| |
[pagina 88]
| |
Wie Christus, Godes Soon gehoorsaamd (als sijn Miester)
Die maakt hy wederom een Koninglijke-Priester:
Een Priester, die sijn Hart en Tonge Offerd op:
En die (met sijn gebed) beklimt des Hemels top.
Een Koning, die hier na met Christo sal regéren,
Dat's 't eeuwig oordeel Gods eerbiedelijk te éren.
U plichten zijn so groot, ô! mensch, ô! nietig mensch,
Dat sy te boven gaan (na weldaad) ook den wensch:
Want heeft hy u gekocht so zijt gy dan sijn eygen:
Die niet te vresen hebt uw's haters heftig dreygen:
Wiens eygen dat gy zijt het zy ook wie het zy,
Diens dienst-knecht zijt gy ook en eerd sijn Heerschappy:
Doch diend hem niet als slaaf maar als een van sijn vrienden
Want slavelijke-dienst verwerpt hy: wie hem dienden:
Gelijk een Koning voegd, die desen naam behoord:
Wiens wil de macht verseld, in 't Voor-gestelde Woord.
Dies vreesd, en eerd, en roemd, sijn Koninglijke-Hoogheyt:
Die u (met grote kracht) self door de Zee, in 't droog leyd.
Die u (als Priester) heeft door 't Offeren verlost:
U Leven heeft sijn Dood, u Heyl sijn Bloed gekost
Wat liefde sult gy hem hier voor dan weer bewijsen?
Gy sult hem (sonder eynd') met volle-monde prijsen:
Gy sult des Heyls-Propheet, van Gods verborgen wil,
Verheffen in u hart: en wesen nimmer stil:
Maar uyten sijnen lof: en and're onder-rechten:
De grond-vest van 't Geheym: als oyt sijn trouste knechten.
Doet dit u Heer, en Vorst, Verlosser, Heul, en Heyl,
U Koning, die sijn macht heeft tot u hulpe veyl:
U Priester, u Propheet, u Leydsman, Hoofd, en Harder,
U Vriend, u Broeder self: en wijkt van hem niet varder:
U Vriend, u Broeder? meer! u eygen Vlees, en Been:
Wat liefd', en gonst, en dienst, sult gy an hem besteên?
Treed recht in allen na u seer op-rechten Leydsman:
Die u met God versoend als Middelaar en Scheydsman.
| |
[pagina 89]
| |
Gaat ras u Harders gang, en luysterd na sijn Stem:
Al roept den tegen-Christ, slaat gy het oog op hem,
Hem, die sijn Schapen seer in 't weyden heeft verheven:
Want wie sijn Stemme hoord die geeft hy 't eeuwig leven.
Bemind u Lieven-Vriend die 't Leven voor u steld:
Die 't leven (voor sijn Vriend) geeft in des doods geweld
Vertroud u waarde Vriend en seer getrouwe-Broeder,
Die u met Heyl verquikt, u ziels en levens voeder.
Wat Vriend heeft voor sijn Vriend het leven ('t beste deel)
Gegeven in de dood, en diens geweld geheel?
Maar uwen Broeder heeft ook self voor sijn vyanden
Sijn leven heen gesteld, in 's doods seer wrede handen.
ô! Wonderlijke liefd' u dieptens diepheyt, diep,
Is ongrondérelijk waar door ons Christus riep:
Die sijn vyanden self (doen sy in sonden sliepen:
En noch in haar ellend' een hoogste wellust schiepen)
Heeft levendig gemaakt: en uyt den slaap gewekt:
En d' onverdiende-liefd' an haar (uyt liefd) ontdekt.
Wat liefde sal dees liesd' in 't duysenste gelijken:
Waar mee gy eenig-sins u Liever sult ver-rijken?
Wat straal sal dese vlam weer flik'ren in 't gemoed?
Wat vlam sal wederom ont-moeten dese gloed?
Wat sal u liefde hier in krachten doch bedrijven?
Dat men u énigsins mach dankbaarheyt toe-schrijven?
U liefde zy oprecht: u Gods-dienst onbeveyst:
Gevaardigd tot sijn eer al wat gy doet, en peynst:
En wild doch met u hart noyt van sijn paden wijken:
Maar doet het waar Geloof, door ware liefde blijken:
So doende sult gy u betonen als sijn Knechf:
Sijn, Knecht sijn Vriend, en Broer, sijn Bruyd hem an-gehecht
So doende sult gy hem uyt dankbaarheyt bedanken,
Als die een Wijnstok is, waar van wy zijn de ranken:
Als die u eygen is, u Hoofd, u Bruydegom,
Die u by hem ontfangt, seer lief, en wellekom:
| |
[pagina 90]
| |
So doende sult gy u gelijk een Christen tonen:
So doende sult gy ook in Christi hutten wonen:
So doende houd gy recht het Goddelijk-verbond,
Verzegeld in u Doop op Christi dood gegrond:
So doende blijft geen ding voor u Geloof on-mooglijk:
So doende zijt gy self hier in te prijsen hoogiijk,
Te prijsen in den Naam van Christo tot sijn prijs:
Door wien gy waarlijk zijt Godtvruchtig, Vroom, en Wijs
So doende sult gy gaan op-recht in uwen yver:
En dringen in dit werk steeds harder an, en stijver:
En tonen dat u Doop in u niet ydel is:
Maar dat diens vrucht geheel u an-hangt als een klis.
So doende sult gy zijn een lit van sijn gemeente:
En Vlees van sijnen Vlees, en Been van sijn Gebeente.
Bedenkt ô nietig-mensch (die uwen Schepper vreeft)
Dat gy ook in den Naam Gedoopt zijt van den Geest.
De Geest, de Heylige-Geest: eens-wesens in de Godheyd:
Die, van sig self bestaat: en nietigd 's Duyvels sotheyd:
Die van den Vader, en ook van den Soon uyt-gaat:
Een wesentlijk Persoon die van sich self bestaat:
De Darde in 't bestaan van Isr'els-God, drievuldig:
Die u hem vresen leerd, en ook te zijn geduldig:
Als tegenheyd u treft, schoon buyten uwe schuld,
Hy is't die u alsdan met lijdsaamheyd vervuld;
Gy zijt in sijnen Naam Gedoopt, en so gereynigd:
Hy heeft met overvloed van gaven, u om-heynigd.
Gy zijt op sijn bevel, en Goddelijk-Gebod
Gedoopt, in sijnen Naam: de Wereld tot een spot.
Waar mee hy u beloofd geheel te wederbaren:
Waar mee hy u beloofd in liefde te bewaren:
Waar mee hy u beloofd te geven d' hoogste Gaaf:
Die van te voren waart der sonden eygen slaaf.
Waar mee hy u beloofd het het Harte te besnijden:
Om u van d' Oude-mensch het doden te doen lijden.
| |
[pagina 91]
| |
Waar mee hy u beloofd 't vernuwen van u Hart:
Dat noch in dartelheyd, en sotheyt, is verward.
Waar mee hy u beloofd te leyden, leren, troosten:
Wanneer hy u (gelijk een Sonne) rijst in 't Oosten.
Waar mee hy u beloofd gedurig by te staan:
Waar mee hy u beloofd (in nood) niet af te gaan.
Waar mee hy u beloofd te leyden in de waarheyd:
In 't Goddelijke Licht: en aller Lichten klaarheyd.
Waar mee hy u beloofd 't volharden tot u end:
Waar uyt gy het besluyt van Gods genade kend:
Die u na sijnen raad (met kracht) leyd uyt het midden
Van 't Goddeloos gebroed: en leerd u vurig bidden:
Waar mee hy u beloofd te zijn een seker pand:
Van dat Gods-Woord u leerd, als téken van sijn Hand:
Waar mee hy u beloofd te schenken uyt den Beker
Des Heyls: wanneer gy sterft: en maakt u Hart dit seker:
Waar mee hy u beloofd te wekken uyt het stof,
Te trekken rot de vreugd van 't eeuwig-durend hof.
Dit al beloofd den Geest, me-waardig, en weldadig.
Medogen, goedertier, barmbertig, en genadig.
't Is billijk dat gy dan sijn hoge-Godheyd roemd:
En hem met Hart, en Mond, u Heylig-maker noemd:
't Is billijk dat gy hem poogd nimmer te bedroeven:
Maar dat gy vast bestaat als hy u komt beproeven:
't Is billijk dat gy hem gedurig bid, en smeekt:
't Is billijk dat gy van sijn woord, en waarheyd spreekt:
't Is billijk dat gy staag sijn leyding soekt te volgen:
Om u te kanten, op diens Lasteraars: verbolgen:
't Is billijk dat gy ook sijn gaven wel besteed:
Een ander onder-wijst, die niet sijn paden weet:
't Is billijk dat gy hem zijt dankbaar voor sijn gaven: Die u heeft veyl gebrocht in dees' gewenste haven:
't Is billijk dat gy u houd Suyver, Reyn, en Kuys:
Want siet den Reynen Geest die vlied een on-reyn huys.
| |
[pagina 92]
| |
Daarom wild doch u Hart (van quade lust) verschonen
Op dat den goeden-Geest daar in mach blijven wonen.
So doende sult gy recht volvoeren uwen plicht:
So doende sult gy zijn u Broederen een licht:
So doende sult gy hem in genen deel vertoornen:
So doende sult gy zijn als een van sijn Geboornen:
Geboornen door den Geest: die nu maar leven eerst,
En haren Gods-dienst, steeds volvoeren op het seerst:
So doende sult gy zijn een van de Bruydlofs-Gasten,
Die 's Konings-Tafel çierd: om heden niet te vasten:
So doende is u Doop in alle delen goed:
So doende zijt gy recht Gedoopt, in Christi Bloed:
So doende leerd den Doop u, God den Heer, den Schepp
Recht kennen: als u Heyl, Regeerder, Voeder, Repper:
Die alle dingen stuurd na 't voorgestelde merk:
Wien dat gy schuldig zijt te roemen in sijn werk.
En God de Soon, u Heyl, Verlosser, Saligmaker:
Voor u (die hy verlost) een seer getrouwe-Waker.
Wiens ore niet en dut, wiens oge noyt en sluymd:
Die d' alderminste niet verwaarloost noch versuymd.
En God de Heyl'ge-Geest u eygen Wederbaarder,
U Heylig-maker, u Verlichter, en Verklaarder:
Die d'oude-mensche Dood waar door de nuwe Leefd
Die hy (so wonderlijk) dus sijn gestalte geeft.
Dit doet Iehova u, den groten God Drie-énig:
Hy geeft een Vleeschen Hart, en sloopt u harte sten
Daar-om is noyt u lof in 't minste-deel volmaakt
Of schoon u Hart in liefd' gelijk een toortse blaakt.
Foullon bedenkt doch wel, 't is waardig te bedenk
Met wat een kost'lijk goed dat God u wil beschenken
So gy u Doop beleefd, en diens beloften houd:
So gy (in desen schijn) op hem alleen vertroud:
Dies wild hem door 't Geloof an-grijpen, en omhelsen:
Gy hebt een vaste-grond, en steund op harde velsen.
| |
[pagina 93]
| |
Gelijk als ik u thans (met reden) heb vermaand,
Van 't geen u plicht belangt: niet als de mensche waand.
Betracht in desen tijd, bedenkt in dit Verjaren,
Hoe-danig dat wy zijn? en in ons jonkheyt waren,
Siet: dit vermaan ik u, bedenkt eens met an-dacht,
Hoe-danig dat wy zijn geteeld, van ons geslacht:
Hoe dat wy zijn gebaard, en't wesen in 't by-sonder:
So merkt gy dan (met recht) een wonder, boven wonder:
Siet: dit vermaan ik u, bedenkt doch u begin,
Daar speurd men groot geheym, en hoge dingen in:
Siet: dit vermaan ik u, bedenkt u eerste-spréken,
Bedenkt hoe dat men u most tederlijk op-quéken:
Siet dit vermaan ik u, bedenkt eens al de rest,
't Begin, het midden, 't eynd: daar op siet voor het lest.
So gy let op 'tBegin, dat is gansch yl en nietig:
So gy op 't Midden siet, is immer so verdrietig:
So gy op't Eynde oogd, dat is of goed, of quaad,
Als gy u gangen recht, so recht sich uwen staat:
Het seggen geld hier niet, gelijk men veeltijds meynde:
't Is prijslijk dat het oog, en 't harte merkt op 't Eynde.
Al schrijf, en seg ik dit noch eens, en duysend-maal:
Het is maar stof voor-wind, en nodeloos-verhaal,
So ik in d' ydelheyd noch leg geheel versopen:
So ik mijn sinnen stel voor 's Werelds grillen open.
Maar die met Hart, en Ziel, en Sin op 't Eynde siet,
Die sondigd nimmermeer, schoon sich diens plaatse bied.
Daarom siet op het Eynd; en laat u niet verleyden:
Het eynde is de dood, als Ziel en Lichaam scheyden:
Na 't scheyden van dees' twee, so volgd of pijn, of vreugd:
Na dat den mensche hier of haat, of mind de deugd:
Na 't scheyden van dees' twee so volgd een séker Oordeel,
In d' Alder-jongsten-dach, den Bosen niet tot voordeel:
Daar d' een gezegend word, en d' ander word vervloekt:
Dies denkt Steeds op u Eynd', gy die den zegen soekt:
| |
[pagina 94]
| |
Op dat gy (in het lest) doch niet en gaat verloren:
't Was nutter dat gy noyt waart (van een Vrou) geboern
Want is u Eynde quaad, en gy Gods an-schijn derfd
So zijt gy (Levend') Dood, die Stervend noyt en Sterfd:
In-dien gy sterven kond so sou u leed verdwijnen:
Maar 't sterven sonder eynd, vermeerderd ook de pijnen:
Daarom betracht het doch, op dat gy Gode vreesd,
Door 't Kinderlijk-gemoed: en hem gehoorsaam weest:
Mijn Penne vliegt, en rend, en toond een rijke-polder
De volheyt van mijn reên en maakt geen reden Volder:
Hoe meerder dat ik spreek hoe meer ik spréken sou,
In-dien maar tijd, en plaats, mijn spréken hebben wou.
Mijn Harte vlamd, en blaakt, mijn Ogen schieten vonken:
Ik lurk my in dees Drank en soeten-Nectar dronken:
Mijn Harssens zijn bevrugt, mijn Geesje sweefd, en swierd,
En baard een volle-dracht, en keerd het ongediert.
Dit is het eelste-stof, verseld met duysend stoffen:
Die hier in dit vermaan maar schaars zijn an-getroffen.
Foullon was doch ons hart van die gedachten vol,
Schoon ook de nijd van spijt (als op-geblasen) swol,
Wat vreugde sou het wel gevoelen, in den boesem?
Hoe suyver sou het zjn van wulps-heyds vuyle-droesem?
Hoe vurig sou het zijn in 't pogen na het best?
Hoe wakker sou het sien op 't eyndelose-lest?
Dies wild op 't Eynden sien, gelijk als op 't Beginnen,
Om recht (in diens geheym) de gronden te versinnen.
Foullon mijn waarde-Vriend mijn Broer, die ik bemin,
Op woeker steld u pond, en doet daar mee gewin:
Dit is des Vriendschaps-Wit, in een volkomen volheyt:
En wie dat niet en heeft diens Vriendschap is maar dolheyt:
Dat is geseyd ik soek de welvaard van mijn Vriend:
Geen wel-vaard die den dwaas (verkeerd in 't oordeel) diend:
Maar wel-vaard na de ziel, een noyt begrepen wel-vaard:
Daar gy (na 's Werelds wensch) doch nimmerop u stel waard.
| |
[pagina 95]
| |
So Vriend (in Vriendschap) staag op dese wel-vaard oogd,
So hy die in sijn Vriend geheel te vord ren poogd:
So is des Vriendschaps-Band in desen vast en bondig.
Maar die sijn Vriend beliefd, in werken boos en sondig,
Noemd sich wel mee een Vriend: maar seker dese liegd:
Hy soekt sijn beste niet, daarom hy hem bedriegt:
Al loopt sijn Vriend ter Hel, hy poogd hem niet te hind'ren,
Hy soek het swaar gepeyns maar in sijn hoofd te mind'ren:
En (ondertusschen) valt sijn Vriend in d'af-gronds-poel,
Daar van en heeft hy noch bewegen; noch gevoel:
Is dit geen sijnen Vriend die om geen Vriend te steuren
Hem neder-sinken laat, in een on-eyndig treuren?
Neen waarde-Vriend Foullon: dit heeft in ons geen plaats:
Zijn onse lijven Vriend, so zijn de zielen maats.
Is (Volder) dit niet vol? noch heb ik meer te seggen:
't Geen gy (als d' and're reên) ook diend te overleggen:
Dit is dat gy u Naam in uwen Doop ontfangt:
U Doop in 's Heeren Naam: waar an de uwe hangt
Gy hebt u Naam verseyd, so isse niet u eygen,
Maar hem, tot wien gy ook de selfde hoord te neygen.
Hy roept u by u naam 't is billijk dat gy komt:
't Is billijk dat gy dan u selven niet verstomd.
U Naam is in het Boek des levens, op-getékend:
't Is billijk dat gy u een van sijn dienaars rekend.
So gy sijn dienaar zijt? past wel op sijnen dienst:
Hy straft d' ontrouwe-knecht op 'talder on-voorsienst.
u Name zy genoemd daar 't heylig-volk vergaderd:
U Name zy bekend, daar men tot Gode haderd:
U Name zy gesteld als tuyge van Gods-wobrd:
U Name zy als baak den vromen, voort en voort:
U Name zy vervreemd van 't Goddeloos-geselschap:
U Name volge noyt diens seer vervloekte hel-stap:
U Name heb geen stem in 't recht verkeerd besluyt:
U Name trek geen eer, noch yd le-roem daar uyt:
| |
[pagina 96]
| |
U Name, laat geen vlek besmetten, noch verduyst'ren:
U Name zy bereyd na Christi woord te luyst'ren:
U Name zy steeds ver' van waan, en huychchely:
U Name zy ook niet omtrent afgodery.
U Name (in Gods Naam gedoopt) genoemd een Christen:
Is so verpant an hem (gebloot van quade listen)
Dat gy het al versaakt, en heftig tegen-strijd,
Al wat den Gods-dienst ook volkomen niet en lijd.
Dat gy een Vyand zijt van Duyvel, Vlees, en Wereld,
Van Boosheyt,Wulpsheyt, Pracht: Verguld, Bepronkt, Bepereld
So draagt u Naam de Naam van Christo, 't woord, en leus:
Tot kennis, wie gy kend, en volgd in order: heus.
Gelijk een Kappiteyn de namen sijns Soldaten
Getékend heeft, en sal haar niemands dienst toelaten.
Hy roept haar namen op en leest-se in 't geschrift:
Sy komen op sijn woord, door haar besoldings-gift:
Een téken geeft hy haar dat sy sijn wegen kennen:
Dat sy hem volgen, om haar tot sijn dienst te wennen:
Het Vendel is haar Wit dit stellen sy sich voor:
Daar onder geven sy haar Over-hoofd gehoor.
Siet: onsen Kappiteyn is Christus, 't Hoofd der Helden,
Die 't Leven in de Dood voor sijn Soldaten stelden:
Wy dan die onsen Naam hem geven op een rol,
Laat ons de maat hier in (als Helden) maken vol:
Mijn Name gaf ik hem: en eyschte sijn gemeen-schap:
't Is recht dat ik hem na (in lachchen, en geween) stap.
Sijn ord're, 't woord of leus, is Gods Schriftuur, volmaakt:
En wie die niet en heeft die zy van u versaakt:
Die acht te zijn (met recht) ver-rader, en u vyand:
Al noemd hy u sijn Vriend en steund niet op sijn by-stand.
Blijft (als een vroom Soldaat) in allen onvertsaagd,
Schoon gy met tegen-heyt word menig-maal geplaagd,
Want u besolding is in waarde onwaardeerlijk:
So word u Naam gesteld in 't Boek der Helden, heerlijk.
| |
[pagina 97]
| |
Sijn Vendel is de Liefd: hier diend wel op-gelet:
Want (tot na-volging) heeft hy u die voor geset.
U Schild zy het Geloof, en Godes-Woord u Wapen:Ga naar margenoot+
Dus wild (als een Soldaat) in dese Rusting slapen:
Het Swaard-des-Geestes, houd op uwe heup gegord:
En strijd so als eenn Held: op dat gy eeuwig word
Gokroond: met sulken Kroon die nimmer kan verwelken:
In 't recht Beloofde-Land: vol Wijnen en vol Melken.
Hebt met God-Saligheyt u Voeten staag Geschoeyd:
En wint dit Canaän: daar soeten-Honig vloeyd.
So gy maar dapper-strijd gy sult de prijs behouden:
Want niemand die so streed, dit strijden oyt berouden:
Maar wie te rugge wijkt die doet gelijk een Schelm.
Hoopt gy dan op het eynd' de Hoop zy u een Helm.Ga naar margenoot+
So gy het Swaard an-vat en wild u niet beroemen
So die 't heeft af-geleyd: die mach men winnaar noemen.
Doch een gegronde-hoop heeft niemand oyt beschaamd:Ga naar margenoot+
De hoop siet op het eynd' en doet gelijk 't betaamd.
Versékert houd u vry, de strijd die is gewonnen,
So gy het werk vervolgd, 't geen gy wel hebt begonnen.
ô! Loffe-lijke-strijd: wie so sijn leven laat
Die heeft in eeuwigheyt het leven weer te baat:
Een leven so, wiens Heyl geen sinnen oyt begrijpen:
Wiens vruchten (sonder tal) dat Bloeyen, Wassen, Rijpen.
Foullon siet op 't Begin, en let ook op het Eynd',
Op 't Eyndelose-Eynd' u vaardig oge seynd',
Gelijk mijn Sang-Heldin (in u Geboorts-Vermaning)
U toond een open-wech: en seer gewisse baning.
Joannes waarde Vriend, ik seg Joan Foullon:
Dees' Naam is an-genaam, en glinsterd als de Son:
Dees' Naam is vol Geheym, en doet de sinnen rijsen:
En schijnt Gods eygenschap, en wille an te wijsen.
Joannes, wat is dat? het is Barmhartigheyt:
Wie medelijden heeft word die recht toe-geseyd.
| |
[pagina 98]
| |
Weest gy Barmbertig dan, de droefheyt zy u smartig
Van d' Huys-genoten Gods: want God die is Barmbartig.
Maar wee, den wreden-mensch die geen medogen heeft:
Die sich in allen toond on-aartig, on-beleefd.
Dies weest (met billijkheyt) voor yder een lieftalig:
Want wie Barmbertig is die noemd den Heere salig.
Maar siet den bosen-Wolf (een mensche in den schijn)
Mach onder 't ongediert, noch by de menschen zijn:
Want self den felsten-Leeu verdédigd ook sijn jongen,
Verschoond ook sijn Geslacht, en heeft die noyt besprongen:
Daar dit Ver-duyveld-Dier is Vinnig, Bits, en Wreed:
Dat (als een fury) sich noyt te versaden weet:
In 't Moorden niet alleen,d' On-noosle (die met leed schreyd)
Maar 't Moord ook sijn Geslacht, en Kinderen, met wreedheyd.
ô Nero wrede-Wolf! ô Alba dolle-Hond!
Die menig duysend ziel in Nederland verslond:
Wien self de wreedheyt plaagd, verseld met alle.wréden,
Die noyt yet in het hoofd als wrede-wreedheyt smeden:
Wiens vyandlijk gemoed in rode-Stromen swemd.
De dader is gelijk als die de daad toe-stemd.
't Medoog is menschelijk, maar wreedheyt hoord den Duyvel,
Die den verdrukten drukt, en gund hembrood, noch suyvel:
Maar verre zy van ons diens Aart, en eygenschap:
Ook wreedheyt in de Mond, als Spot, en Achterklap.
Joannes is u Naam: weest so, en hebt médogen:
En houd den sin daar van (als Spiegel) voor de ogen.
Het is een Eêl gemoed waar dit is in gehuyst:
Gehuyst, doch niet gelijk in Saul onbesuyft:
Want wie den bosen spaard, en stijfd hem in de.Boosheyt,
Die heeft geen menschlijkheyt, maar erfd, sijn goddeloosheyt:
't Schijnt wel Barmhertigheyt, doch als men varder kijkt,
So siet men dat dit na geen mededogen lijkt:
Dewijl dit boos gespuys den vromen steeds verdrukken:
En wanen (sonder straf) hun quaad te sien gelukken:
| |
[pagina 99]
| |
Men noemd hem billijk wreed die 't boos-geboefte spaard:
Hy doet den goeden quaad, als die dit droefheyt baard.
Dies overdenkt (voor 't lest) in u Geboortens lesse,
Uw's levens droef Begin, en 's doods scherp-snijdend' Messe:
Hier toe wensch ik u wensch (als 't oordeel is gesond)
Dat gy so meugt bestaan in u, en Gods Verbond.
Laat doch mijn lang verhaal (Foullon) u niet vervelen:
Denkt dat ik u dit wou uyt Vriendschap mede delen:
Met een genegen hart, en Christelijk gemoed
Dat op het Eynde siet, door reyne liefde soet.
Noch vaster. |
|