| |
Toe-gift, An Ioannes Fovllon,
Opper-Koopman in Guinea 1645.
'TIs 't Gebruyk van lange tijden,
't Mach geen tegen-spreken lijden,
Schoon ook wie dat anders waand:
Als men iemant heeft vermaand,
Van sijn eerste open-baring,
(Op den dach van sijn Verjaring)
Van sijn alder-eerste uur,
Sijn begin, van soet en suur:
| |
| |
Sijn Geboortens Vrucht (by namen)
Dat men vrolijk komt te samen:
Dat hy die daar is Verjaard,
Schaft een Dikke, Vette-Taart:
Met sijn and're toe-behoren:
Daar men blijdschap steld te voren,
By een op-gedischte-disch,
Wel voor-sien van Vlees, en Visch.
Daar men Zedig, Vroom, en Eerlijk
Denkt, en spreekt van dingen, heerlijk:
Daar men handeld met bescheyd:
Daar men niet on-eerlijks seyd:
Daar men kout (met weten-schappen)
Van des menschen eerste trappen:
Van sijn leven, waar, en hoe,
Sijn Geboorte, ook waar toe.
Daar men reden huwd an 't Rijmen,
Daar men Ruyte voegd by Tijmen,
Daar men deftigheyt (in 't soet)
Mach voor-stellen het gemoed.
Om hier toe een wech te banen,
Tracht ik (Vriend) u te vermanen,
Met een stichtelijk-Gedicht:
Dat ons het verstand verlicht.
Siet Foullon de reden, Volder,
Maakt den nijdigen noch dolder:
Dolheyt, dolder meer als dol:
Scheerd de Schapen om de wol:
Maar mits dat-se zijn geschoren,
Grimd, en grijnd hy in sijn toren:
Daar geen mensche yet om gaf,
Voed de borst sijn eygen straf.
| |
| |
Maar dees reden overslagen:
Laat hem huylen, knarssen, knagen,
Laat hem sinken in de pijn,
Om sijn eygen Beul te zijn.
Ik dan schenk (Foullon u heden,
Een Geboortens-Dicht (met reden)
Een Vermaning uw's Geboort:
Die gy te betrachten hoord.
And're Dichten vreemde-dingen,
And're Lachchen, and're Singen,
And're prijsen, sonder maat:
't Zy ook dat het qualijk staat:
En men noemd het al een soorte
Van vermaning, der Geboorte:
Schoon daar niet een letter blijkt,
Die na een Vermaning lijkt.
d'Een die wil de schoonheyd roemen,
d' Ander ook die poogd te noemen
Vinden kan, al soekt men gau,
d' Een die schijnt 't vernuft te achten,
d' Ander eerd ook de geslachten,
d' Een die prijst de deftigheyd,
d' Ander boertig-heden vleyd:
Yder tracht het sijn te schenken
Om Geboortens by te denken:
Niemand die met sinnen siet,
Dat het minder lijkt als niet.
Maar ik neem een ander eynde,
Dat den menscheseer verkleynde:
Dat geen menschen vleyd, noch smeekt:
Maar dat ware-dingen spreekt
| |
| |
't Kan somtijds ook mee wel voegen,
(Met een billijk ver-genoegen)
Dat men uyt', des menschen lof:
Maar dan heeft men beter stof.
'k Heb Foullon u dit geschreven,
En (uyt gulle-gonst) gegeven:
Met een vlijt, en open-hart:
Tot de reden, van de Reden:
Om met konst die te bekleden:
Dat is Rijm, en Stijl, en Maat,
Die een rijke-sin beslaat
Van bedekte Gauwe-stréken:
Als een Spiegel der gebréken:
So, ook schoon wy sijn geraakt,
Dat sich niemand acht gelaakt.
Loflijk is dan sulken Dichten,
Dat den Dichter self kan stichten:
Niet en heeft daar reden by.
Die (met ongewasschen handen)
Ik hier schijne an te randen:
Maar den yver my verschoond,
Die u dese Vaarsen toond.
Weest dan vaardig in 't beschaffen
Van het geen men hoord te straffen:
Dit is dat een Tafel eyst,
Wel Be-vist, en wel Be-vleyst:
Bouten (vars) van Schapen, Lammer:
Door een frissen-Rotterdammer,
Of een Dorts-Man neer-gespoeld:
Met een dronck die 't hart verkoeld.
| |
| |
Om de spijse te vertéren,
Wild u Gasten mee ver-éren
Met een Rijns, of France-teug
Dat ons u Verjaring heug.
Maar dat zy (in deugd) met order:
Overdaad verstrekt sich vorder
Want sy werkt het hoogste quaad.
Doch mijn Vriend men derfd hier 't meeste,
Tot verçiering van een feeste,
In dit ver' gelegen land:
Tegen onsen, aart gekant:
Daarom mach men liever wachten,
En het wachten beter achten,
Tot wy eens (gelijker-hand)
Om u vrienden an te schouwen:
En daar dese feest te houwen,
Van dees' u Ver-jarings-Dach,
Die men nu op-heden sach.
'k Hou dit dan an 'u te goede:
Want ik ben het Dichten moede.
Dies (ge-uyt' mijn hart en wil)
Swijg ik (voor het laatste) stil.
In de Sterkte tot Axem den 25 van Lente-maand. 1645.
Jacob Steendam.
Noch vaster.
|
|