Den distelvink
(1649-1650)–Jacob Steendam– Auteursrechtvrij
[pagina 75]
| |
Toe-ge-eygend de Eerbare jonge Dochter A biegel Rampaarts:
| |
[pagina 76]
| |
Juyst de Jaren Tien, en Negen
Is 't geleden, dat de zegen,
Dat Gods sterke Rechter-hand,
Brak des Moeders nauwe-band:
Na dat u ons' Al-behoeder
In het lichaam van u Moeder
Had gebeeld, van slijm, en bloed,
Tot een schepsel reyn, en goed.
Hier wil ik u in vermanen,
Dat gy nimmer tracht te wanen
Iet te hebben van u self:
Onder 't blauw en rond-gewelf:
Maar dat God u heeft gegeven
Lijf, en ziel, en lucht, en leven:
't Geen hy alles (door sijn kracht)
In het wesen heeft gebracht.
Dit sal u (als fakkel) leyden:
Dit sal hart, en mond bereyden
Tot een ongeveynsde-dank:
Door een self-gewilde dwank:
Hier door sult gy eeuwig prijsen
Hem die u heeft op doen rijsen,
Uyt dit niet ge-achte stof:
Dit werkt altijt dank, en lof.
Hier hoord gy des Heeren werken
Met doorsichtigheyt te merken,
Dat hy u gegeven heeft
Sulcken schepsel als hy geeft
Sijne Kind'ren altesamen:
En sijn lieve Erf-genamen:
Dit is dat gy zijt een mensch:
Reed'lijk na de hoogste-wensch.
| |
[pagina 77]
| |
Die met op-gerechten hoofde,
Uwen God met kennis loofde:
Die 't al onder-worpen is:
Dieren: Voog'len, Vee, en Vis:
En al 't geen sich meer kan reppen:
Daar hy u had kunnen scheppen
Tot een van het boos gediert:
Dat al woedend raast en tierd.
Maar den Schepper seer genadig,
Is an u geweest weldadig:
Want hy heeft U (na sijn beeld)
Schone gaven mé gedeeld.
Zijnde onder 't al verderven,
Heeft hy d'ouden-mensch doen sterven:
En u met sijn Geest begaafd:
Die de ziel verquikt, en laafd.
Mits gy weder zijt geboren,
Daar gy voortijds waart verloren,
Door de algemeene-Val,
Die den Vloek vervolgen sal:
Die alleen des Levens-ader
(Ons gesonden van den Vader)
Uyt genaden op hem nam:
Want hy als Verlosser quam.
Hier in leyt alleen u welvaard:
Dit bevrijd u van de Hel-vaard:
Dit verlost u van het quaad
Dat noyt dood, noch Hel versaad.
Dit wijst u alleen na boven,
Om u God en Heer te loven:
Die u met genade kroond:
Die u sonder werken loond.
| |
[pagina 78]
| |
Hier toe brocht hy u te voorschijn:
Hier toe laat hy u gehoor zijn,
Dat gy recht bekennen soud,
Wie u helpt, en u benoud:
Hier toe heeft hy u geschapen
Met een Schild, Geweer, en Wapen,
Waar mé dat gy strijden meugt,
Tegen yd'le-pijn, en vreugd.
Tegen laster, haat, en leugen:
Hier in sult gy u verheugen:
Zijnde door u naam verpand,
Als een krachtig-Bolwerk: want
Om te sterven, leefd gy heden:
Om te leven, sult gy treden
Uyt dit leven in de dood:
Als u God te leven nood.
Dit behoord gy te betrachten:
Woorden, werken, en gedachten,
(In al 't geen gy doet, en laat)
Eyschen hier volkomen Raad:
Sulken Raad die (als een Spiegel)
U vertonen mach (Abiegel)
Waar toe God u heeft gevormd,
Tot een spijse van 't gewormt.
In 't betrachten siet wat varder:
Want ons aller zielen Harder
Sal u lichaam (door sijn woord)
Uyt de Aarde, trekken voort:
En dat met de ziel ver-énen,
Om een vreugde te verlénen
Die noyt oge heeft gesien:
'k Wensch dat dit u mach geschien.
| |
[pagina 79]
| |
Neemt dees Les, en wensch ter harten,
Als u, de bestrijders tarten:
In de Wereld vol verdriet,
God verlaat de sijne niet:
Denkt den Vader van de wesen,
Wil ik, na 't behoren vresen:
En hem dienen na sijn Wet.
Niet en is hier dat my let.
Jacob Steendam.
Noch vaster. |
|