Den distelvink
(1649-1650)–Jacob Steendam– Auteursrechtvrij
[pagina 60]
| |
Op de Bruydlof van Ian Gelendonk,
| |
[pagina 61]
| |
4
Want haar Vaders zijn geweest
Blank gevleest,
En haar Moeders waren Swarten:
Daarom zijn-se (boven dank)
Swart, noch blank:
Dies sy Swart' en Blanken, tarten:
5
't Geen dan niemand haar benijd,
In dees' tijt:
Maar elk volge haren zegen:
Kiesende sijn waardste-pand
In ons land:
Mits het hier niet komt gelegen.
6
Laat ons bly, en vrolijk zijn,
Druk, en pijn,
En haar susters, moeten wijken:
Want, de jeugd, en vreugd, en lust
(Toe-gerust)
Komen op de Saal an-strijken.
7
Om dat dit Ver-énigd-paar,
Nu te gaar
Klimmen op den Bergb van Hymen:
Waar van dat de Negen t' saam
(Seer bequaam)
Singen, vaarsen, soete-rijmen.
8
Laat ons mede over-luyd,
Van de Bruyd,
En van haren Bruyd' gom singen:
Dat de stem, den Gallem vlug,
| |
[pagina 62]
| |
Soo te rug,
Ons komt in de oren dringen.
9
Binnen Mina's sterk gebou,
Daar de trou
Is bevestigd van dees' Beyden:
Die wy wenschen dat geen nood,
Maar de dood,
Sal in 't eynde, moeten scheyden
Noch vaster. |
|