Den distelvink
(1649-1650)–Jacob Steendam– Auteursrechtvrij
[pagina 43]
| |
Als een Na-gift, op den tweden-dach van het treffelijk Bruydlofs-Feest, des seer voorsienigen
| |
An de jeugdige Juffers.
IOnge spruytjes, teed're-lootjes,
Die wel honderd-duysend doodjes
Ons doet sterven, in een uur:
Door 't ys-killig, hittig-vuur:
Als den dwinger aller goodjes,
Op ons mikt met wisse-schootjes:
Makende het lipper, suur,
Door de serpte, sijn gebuur.
Angename soete-diertjes,
Op-getoyt met vlechjes, swiertjes,
En faveurtjes, strikjes, lint:
Tot een speel-tuyg voor de wind:
Mengt u stem met tiereliertjes,
Stookt de minne, vreugden-viertjes:
Om dat Liefd' den Liever mind,
Daar de Minne sich bevind.
| |
[pagina 44]
| |
Maakt door uwe labber-woordjes,
Nuwe bandjes, sterke-koordjes,
Om te binden die u jaagd,
Door een minnelijke graagt:
An-gedaan met liefdens spoortjes:
Als de sachtigheyt der moortjes,
Die het gansch Angola draagd:
Daar de vloed den Oever plaagd:
Daar Mans-Koeye Trippe trappen,
En (al-trentelende) stappen
In mins groene Klaver-wey:
Daar de min, geen min ontsey,
Om (in liefd') van min te klappen:
En haar beyder eygenschappen:
Daar het losse tong-gevley
Sich kan voegen tusschen bey.
Voerd mijn pen, vergode-Musa,
Als Perseus 't hooft Medusa:
Dat geen waan myn reden stuyt,
Dat ik na de noten fluyt.
Hier roept Cupido: pocht Amstel:
In wiens palen ik de vlam stel,
Die gy in u boesem stuyt:
Want Maria is de Bruyd.
Daarom wild u stem verheffen,
En het spits Parnassi treffen,
In de schaduw van Apol':
Maakt de maat van blijdschap vol.
Slecht het spoor der zeden, effen,
Tegen 't stoysche grimmig-keffen,
| |
[pagina 45]
| |
En diens rimpelende-bol:
In het wesen als een Mol.
Niet de recht-geleerde wijsheyt,
Waar in dat alleen de prijs leyd:
Maar die (door gewilde-waan)
Met de grillen swanger gaan,
Om te baren sulken grijsheyt,
Die ook Tantalus om spys vleyd:
Wien den honger heeft bevaân,
Zijnde met de spijs belaân.
Soud gy dan hier tegen seggen,
En my dreuts te voren leggen,
Dat het Roosje is geplukt,
Dat haar Maagdom is verdrukt:
Door de minne-plegings heggen?
Antwoort neen: want siet de dreggen,
Sinkende, haar vangst gelukt:
Als den Visscher tijdig rukt.
So sal ook 't geplukte Roosje
(Als de dreggen, na een poosje)
Weer gelukken het verlies:
Daar ik Balthasar voor kies.
Om te telen een kleyn bloosje,
Noch in groente als een kroosje:
Daar den Hémel Nectar blies:
Tot een grendel-gulde-vlies.
't Is een praatje voor de oren,
Die de quakken liever horen
| |
[pagina 46]
| |
Als het woort, of ook de daad,
't Geen volkomen plaats beslaat.
Hier is maar de Schau verloren,
En het Lichaam weer verkoren:
Want den Huwelijken-Staat
Hoord de naam, in dese graad.
Daarom singt vry uyt u keeltje,
En beschaamd de Luyt, en 't Veeltje:
Want het geen daar gy om treurd
Is voor allen uyt-gekeurd.
Ach der minnen woon-stee steeltje:
Als Pigmalion sijn Beeldje.
Maar een yder wacht sijn beurt,
Tot dat u het Boefje steurd.
Siet-se (als twee Trotel-Duyfjes)
Met haar krom-gekrulde Kuyfjes,
Trekke-bekken, an mal-kaar,
Siet dit soete Lieve-paar
Lip're, ambrosijnen-struyfjes,
En noch honiglijke schuyfjes,
Tuyschen, ruylen, d' een, om d' aar:
Woek'ren met geveylde waar.
Noch vaster. |
|