Den distelvink
(1649-1650)–Jacob Steendam– Auteursrechtvrij
[pagina 47]
| |
Voor ogen gesteld, op het heuglijk versellen van den Eersamen, vernuftigen, en deugd-lief-hebbende Jongman,
| |
[pagina 48]
| |
Want so hy (na 't besluyt) een sake voor sich neemt,
Die door des menschen wil word van sijn Wit vervreemd:
En dat de mening niet ten vollen mach gelukken,
So siet men 's menschen doen den wille Gods verdrukken:
Waar door ('t geen' gruw'lijk is) hy als ten spotte staat,
Maar neen: der Goden God sich niet bespotten laat.
Hoe-wel sy dese saak als-kaks heel anders duyden,
En mengen so den siek' sijn suyver-drank met kruyden,
Waar door hy sich (in kracht) als van sijn leger haald,
Tot dat hy (meer vermoeyd) aam-machtig nederdaald:
Haar seggen dan is dit: So 't gaat na Gods besluyten,
So is des menschen doen als los: of gansch daar buyten.
God doet en sal 't wel doen: ons doen en geld hier niet:
Hy doet genoeg die maar op Godes handen siet.
Door dees' en and're reên Gods gaven sy mis bruyken,
Daar doch des Schepsels wil, moet voor des Scheppers duyken:
Ga naar margenoot+Hy die 't begin, en 't eynd' (van iet tot vordering) roerd,
Bequame mid len steld waar door 't word uytgevoerd.
Ga naar margenoot+Haar is dan geen gevolg: maar dese 't geen-se laken,
Ga naar margenoot+En willen daar uyt God oorsaak van sonde maken:
(Om dat door Toe-val steeds daar uyt veel sonde spruyt,)
't Geen schrik'lijk in het oor van God-geleerden luyd:
Want God word niet versocht: men kan hem niet versoeken:
Maar hy die sonde doet belast sich met de vloeken.
Dit leerd ons Godes-Geest in Schriften regelijk:
Die ons van sijnen wil vertonen seker blijk.
Hy heeft in sijn geweld, den Paal-Steen van ons leven:
Ga naar margenoot+De plaats, de tijd wanneer: en hoe 't ons sal begeven:
Schoon dat hier iemant sich moet-willig brengt ten val,
't Is Gods rechtvaardigheyt die dese treffen sal.
Soo staat men my ook toe 't voort-telen van de menschen
Leyt niet in iemants doen, of wil, of macht, of wenschen:
Hier uyt is dit gevolg, wie lukkig Huwelijkt
Word van sijn Schepper self met dese gaaf ver-rijkt:
| |
[pagina 49]
| |
Want 't Huw'lijk is gesteld om vruchtbaar te verméren:
So is geboort, als Echt (gelijk) een werk des Heeren.
Maar daar een Werelds-Paar te saam gekoppeld word:Ga naar margenoot+
Het geen der hellen-vorst haar in de harssens stort:
Is dat ook Godes werk? 'k seg ja: maar niet de sonde,
Die word, in dien-se pleegd (als eygenaar) gevonden:
Gewisse, hart, en mond, getuygen van de saak,
Dat sy maar schuldig zijn: en God behoord de wraak:Ga naar margenoot+
Mits hy geen in-sicht heeft, daar sy de sinnen strekken:
En kan ook uyt dit quaad het goed te voorschijn trekken.
So ook een vroom gemoed met énen word verseld,
Die door haar quaden-aart hem al sijn leven queld:
Is dat ook Godes doen, heeft hy daar mee te schaffen?
Ik segge ja: om hem (gelijk een kind) te straffen:Ga naar margenoot+
Mits ons verdurven aart niet gansch word uyt-geblust,Ga naar margenoot+
En hoe, of wie, of wat, waarom, is God bewust.Ga naar margenoot+
Dit wit heeft Valentyn: die wy op heden groeten
Als Bruydegom, van haar die sijn begeert sal boeten,
Dat's Ester: die hy neemd tot sijn gewenschte Bruyd:
An wien hy sich verbind na 't Goddelijk besluyt.
Geen nemen (duyd) verkeerd: want Gods volmaakte gaven
Men neemd (met dankbaarheyt) om 't swak gemoed te laven.
De reden, kennis, deugd, en 't geen sijn hart besit,
Heeft (boven minnens kracht) hem voorgesteld dit wit.
Dat sulken weder-Helft hem most van God toe-komen:
Daarom heeft hy den tijd (niet achtloos) waar genomen:
(Gelijk het dien betaamd die God met kennis vreest)
En is in Echtens-keur voor-sichtelijk geweest.
Sijn keur heeft na dit wit, hem self gepord te vergen:
Sijn verging heeft haarschaamt (door kuysheyt) doen verbergen,
Om dat sijn eys bestond op redelijke reên:
So dat het woordje ja (in 't eynde) schaakte neen:
Na schaking van dit woord sy roepen beyde ja, ja,
Waar door de Min de Liefd' doet seggen haast u, dra, dra:
| |
[pagina 50]
| |
De woorden zijnder uyt, haar haking wacht geluk:
Sy tracht na Midden-dorp, en roept: voor al Lee-pluk
Pluk 't geen de minne eyst, het Dorp omvangt in 't Midden
Den Bogaard daar hy Plukt het geen hy plach te bidden
De Liefde staat hier stil en toond sich als verbaast,
Om dat de minne dus na eygen voor-val raast:
Hoe-wel de kracht des mins geen liefde gaat te boven:
Maar laat wel buyten dien haar eerste glans verdoven.
Want daar sy prijs lijk is daar woond-se by de liefd:
En waar-se zijn verseld daar is het heel t' ondiefd'.
Het geen' ik meen, en wensch, dat dese Twee-Vereende
Den vinder van de Trou, seer mildelijk verleende:
Die haar dus heeft ver-eend, bevestigd na sijn wet:
't Geen aller spotters-tong, en eygen fout belet.
Waar by den Rijmer haar (met alle feest-genoden)
Toe-wenscht het hoochste heyl: (en so 't niet was verboden)
Een leven op de Aard' gelijk Methusalah:
Doch is het niet so lang? leeft eeuwig dan hier na.
Het sterven van den mensch is yder een Verborgen:
En als de dood ons treft ontgaan wy d'aardsche sorgen.
Speelnootjes volgd het spoor van Bruyd, en Bruydegom:
Verneemt gy u Partuur, en stoot geen Hylijk om:
Want 't is geen kleyne-saak so'n brokje te verpruylen:
Ik wou een Konings-Kroon gewillig daar an ruylen.
Maar holla Steendam, neên: 't is voor my noch te vroeg:
Ik moet noch eerst van honk, daar na is 't tijds genoeg.
Jacob Steendam.
Noch vaster. |
|