Den distelvink
(1649-1650)–Jacob Steendam– Auteursrechtvrij
[pagina 33]
| |
Vertoond op het gelukkig, en gewenschte Bruydlofs-Feest, van den eersamen, vromen, en seer voorsienigen Jongman
| |
Gebet Tot God.
O Heere Zebaoth! vervuld my met u waarheyt,
Begaafd my met u Geest, in Goddelijke klaarheyt.
Werkt krachtig in mijn ziel, op dat ik werken mach:
Geeft kennis, dat ik ken het geen ik noyt en sach:
Geeft wetenschap, en ook een Christelijken-yver,
Om uwen hogen naam (als een recht-sinnig schryver)
Te roemen (ongeveynsd) te eren na u woord:
Op dat men nimmermeer een laster van my hoord.
ô! Wonderlijke-God gy zijt waarachtig heylig,
U goedheyt, uwe gonst, is voor de sondaars veylig:
Die gy in het gemoet gewissens-vree verschaft.
Als d' onboetvaardige word (na u Wet) gestraft.
Het Nietig st-gy verkiest, om 't Grootste te beschamen:
U wil is uwe wet: u woord is ja en Amen.
In 't geen gy wild en werkt, bevind gy geen geschi.
Daarom bestuurd mijn pen, na u volmaakte wil.
Noch vaster. | |
[pagina 34]
| |
HEt onveranderlijk, een-voudig, God'lijk-wesen:
Dat eeuwig was, en blijft, en nimmer word volpresen:
Dat geen begindsel heeft, en noyt een eynde krijgt:
Voor wien 't verheven buygt, en 't op-geblasen sijgt:
Dat van sich self bestaat, Self-wésig, en Self-Standig:
Voor wien dat alle dingh on-reyn is, vuyl, en schandig:
Voor wien noyt iemand was onschuldjg, sonder schuld:
Wiens eyndelose-Geest (wat plaatse heet vervuld:
Wiens Wesen (Eeuwig) is ontastelijk, onsicht-baar:
Wiens kennis niemand heeft als door sijn Godheyts licht klaar:
Wiens eygenschappen zijn on-eyndich in 't getal:
Wiens naam Iehova is: wiens doen is al in al.
Dit wesen Goddelijk bestaat in drie personen:
De Vader, 't Woord, en Geest, die sich in een vertonen:
Geen drie, maar énen God, een 's wesens, even wijs:
Van éven grote macht, van éven hoge prijs.
De Vader, Soon, en Geest, (den Schepper aller dingen)
Is vry van lijdens-leed, en van veranderingen:
De Vader heeft door 't Woort, en door den Geest gemaakt
Den Hémel, d' Aard, en Zee: en al wat Scheppen raakt.
In Hémel Engelen, op Aard', in Zee, de Dieren:
De Vooglen, Visschen, 't Vee, ja Slangen, Wormen, Pieren:
Daar na so heeft God (uyt een ruwe aarden-klomp)
Den eersten Mensch gemaakt: (van kley, een doden romp:)
Waar in hy (wonderlijk) het leven heeft geblasen.
't Gedierte was gepaard, en kon sijn lusten asen,
Behalven dese mensch: Een Sone Gods genaamd,
Die hadde niet het geên hy socht, en hem betaamd,
Dat is een Weder-paar: doen liet den Heer hem slapen
En heeft (den Man tot hulp) een Vrou een Helft geschapen.
Wiens zy, de Moeder baard van alles datter leefd,
Ga naar margenoot+Diens, word hier Eva self: die hem den Schepper geeft.
Daarom sal ook den mensch sijn Ouderen verlaten,
| |
[pagina 35]
| |
En hangen dese an, wie hem sou mogen haten:
En trachten sijn geslacht te breyden over-al,
Hoe-wel 't niet is geschied in haar, als na den val:
Het is nochtans haar strak, en voor den val, bevolen:
En wie Gods wille doet die kan daar in niet dolen.
Ik seg': het Huwelijk is van der Goden-God
In Eden in-gesteld: het is dan een Gebod.
Of soo men seggen wou 't is maar een ordenanci,
Wie dat het niet en doet ontfangt onschulds quitanci?
Tot antwoord geeft ik dit, dat, wat God ordeneerd
Is sijn volmaakte-wil, en word van hem begeerd:
Wat sijn begeerte wil dat sal en moet geschieden:
Derhalven is het ook een Goddelijk gebieden.
d' Onthouding' maakt geen mensch van dese wetten vry,
Of schoon die in 't gemoet, gelijk in 't lichaam zy:Ga naar margenoot+
Al schijnt het somtijts best hem an geen wijf te komen:
God seyd het is niet goet: Gods-woord diend waargenomen.Ga naar margenoot+
Soo blijft den regel vast het Huw'lijk is een Wet,
Voor hem die Huwen kan: en 't Huwen is geset.
Dewijl het ons gebied den Heerscher aller Goden,
An wien wy zijn verplicht te houden sijn geboden.
Als hy sijn zegen geeft, 't gebieden blijft gewis:
Maar daar geen wet en heerscht, geen overtreding is.
Mits dat men billijk siet op voorgestelde wetten,
Want éne die gebied kan ook de palon setten
Na sijn gewilde keur: gelijk in 't werk de macht,
Ten zy dat iemand die on-waardelijk veracht:
So heeft geen ontschuld plaats, noch schroom voor straffe roeden:
Maar schijnd veel eerde wraakte koest'ren, en te voeden,
Om dat hy dit bevel als met de voed vertreed:
En liever sijn gemoet an geyle tocht besteed:
Daar d'ander (die dit doet) word van den Heer gezegend:
(Door Vaderlijke gonst) met 's Hemels-Dau beregend.
't Gezegende Gebod, des Huwelijken-staat
| |
[pagina 36]
| |
Word dan (van velen) wel t' onrechtelijk versmaad:
Ga naar margenoot+Dewijl het selfde is by allen menschen eerlijk:
Van d'ouden reyn gepleegd, gewillig en begeerlijk:
Om dat het is een baak, die hem wie daar op oogd,
Voor zielens Schip-breuk vrijd: en lijfs-gevlijmde droogd:
Om dat het is een gaaf, om dat het is een weldaad:
Om dat het is een vreugd: om dat het yder welstaat:
Om dat het is een stijl, waar op de Wereld leund:
Om dat het (als een stut) Gods Kerke ondersteund:
Ga naar margenoot+Om dat het Christus self, (met reên, en gaven, krachtig,
Ga naar margenoot+Na wil) bevestigd heeft: als zijnde alles machtig:
Om dat het (als een schau) ons merkelijk vertoond
Ga naar margenoot+Het Geest'lijk Huwelijk: daar Christus by ons woond:
Ons aller Middelaar, het rechte saad der Vrouwen,
Den waren God, en mensch: daar op wy vast vertrouwen.
Die 't Huwelijks-Verbond voor hénen heeft gesteld
Van dees' Gelievers bey: en heden vlak geveld.
Na dat ons Bruydegom de minnelijke-pijlen
In 't binnenste ontfing, heeft hy gepoogd te ylen
Na 't wettelijk gebruyk: om Min te wederstaan:
Schoon dat de Liefde is met dese an-gedaan.
En vorderd ook haar werk: maar niet tot sulken in-sicht
Als 't grondig grond-vest heeft, dat sig de geyle min-sticht.
Want minnelijke-Liefd' is nimmer sonder min:
Maar Min wel sonder Liefd: dit heeft een ander sin.
Om dat de Min bestaat in driften, geyl, en dartel:
En Liefd' onsiet geen pijn, geen smart, noch geen gemartel.
So roofd het middel, niet d'uytvoering van de saak:
Maar neemd een rechte-lijst in 't wenschende-vermaak.
Daarom mijn swang're-breyn toond sich roem-rijk en vruchtbaar,
En maakt dit Bruydlofs-Feest (voor yders oren) ruchtbaar:
Dat selfs het schip-rijk Y sijn weder-gallem braakt,
En wijst de vlam, waar in dat Isaac heeft geblaakt:
| |
[pagina 37]
| |
Dat Isaac Deur-Hof heeft gaan soeken de Rosieren:
Wiens an-genaam-gelaat, wiens zedige-manieren
Ons d' eerbaarheyt voorbeeld: gelijk d' ontloken Roos,
In haar gemengde-kleur: van wit, en rood gebloos.
Het Hof om-helst de Roos, de Roos verciérd het Hof weer:
So dat het schijnt, de Roos verdiend hier in haar lof meer:
Mits dat het Hof de Roos om dese deugd verkiest,
Waar door de Roos sich self gewillig ook verliest.
Is daar verlies, of winst? sy ruylen met malkander,
Sy winnen beyde-gaar, den énen wind den ander:
Want Isaac die geniet sijn lief Cornelia:
Cornelia weer-om, het selfde voor als na.
Wiens eden zijn gedaan met onbevlekte-monden:
Wiens banden heden zijn (onbrekelijk) gebonden:
Wiens luk, en heyl ik wensch, met alle die hier zijn:
Dat God haar droefheyts-vocht, verkeer in blijdschaps-wijn:
Dat 's Geestens suyverheyt sy nimmermeer bevlekken:
Maar soeken die in haar met yver op te wekken:
Dat sy den zegen Gods genieten in haar doen:
En d'eersten Adams-Stam mach jonge spruytjes voên:
Dit is ons aller wensch. Na-botst, en volgd den dadel:
Teeld, queekt in uwen schoot een Geestelijken Adel:
Gelijk de oude naam en sijn roem-rijk geslacht.
Waarom dat Isaac als een rechten Lachcher lacht.
Noch vaster. |