Den distelvink
(1649-1650)–Jacob Steendam– Auteursrechtvrij
[pagina 32]
| |
An de Jonge-Lieden.Stemme: Schoonste Nimphje van het woud. 1
SIngt, en springht, en weest verheugd,
Doch in deugd:
Laat u stem, en woorden, horen:
Tot een téken van de vreugd
Die de jeugd
Voên, in 't minnelijk bekoren.
2
Het bewégen van de Min,
Trekt de sin
Tot de minnelyke-lusjes:
Als de (graag-gesoende) mond
't Harte wond,
Door de Weelderige kusjes.
3
Soet, en dartel Poppe-goet,
Siet hoe soet
Voegen sich dees' twee te samen:
Soetertjes, ey volgd haar Wet,
Onbesmet
Ga naar margenoot+Niemnd hoefd: sich dat te schamen.
Noch vaster. |
|