Den distelvink
(1649-1650)–Jacob Steendam– AuteursrechtvrijOp de Bruydlof van Ioannes Gerritsz: en Edel Ians Hull: an de jeugdige-maagden.
HOord speelnoodjes,
Soete-meysjes,
Ionge-lootjes,
Let een reysjes
Op het geen ik seggen sal:
Dat ons Bruydje
(In dit Trouwen)
't Maagden kruydje
Sal behouwen:
't Suyvre-deeldje over-al,
Sal vermeren,
Sal vergroten.
| |
[pagina 14]
| |
Sal (met eren)
Doch ontbloten,
't Geen dat eertijds was bevreesd:
Voor de kusjes,
Voor de soentjes,
Die de lusjes
Voeden, groentjes:
En beroeren so den geest.
Want de twede
Maagdom, (eerlijk)
Acht men (mede)
Hoog, en heerlijk:
'k Meen den Huwelijken-Staat:
Die de zielen
So verplichten,
Dat geen hielen
Sy verlichten,
Sonder 't derven van haar maat.
Daarom Diertjes,
Volgd haar stappen,
(Met u swiertjes)
Op Mins trappen,
Als Cupido u eens treft,
Met een flitsje,
Van sijn boogje:
Knoopt het lits je,
Trekt geen oogje
Van de geên, die 't hart verheft,
Lustig vrijsters,
Soete-Beeldjes,
Singt, als lijsters
| |
[pagina 15]
| |
Met u keeldjes,
Dat Enchuysen daar van waagd:
Nu men heden
Op dees' Bruyd'lof,
Sal ontkleden
't Eêlste Kruyd-hof
Dat het gansch Europá draagd.
|
|