Den distelvink
(1649-1650)–Jacob Steendam– Auteursrechtvrij
[pagina 10]
| |
Op het gewenschte Bruydlofs-Feest, van den Eersamen, vromen Jongman, Sr. Joannes Gerritz.
| |
[pagina 11]
| |
2
Voorts wil den Vader
U beyde geven,
Voor-spoet, (door vlijt)
In al u doen:
Dat gy te gader
Lange meugt leven:
En u altijd
Tot deugde spoên.
En wanneer de dood
U leden sal verderven,
Als hy, u doet sterven,
Met de menschen, al:
Wil God (goed, en groot)
Het heyl u laten erven,
En te saam, verwerven
(Voor dit aerdsche-dal)
's Hemels-Prieel,
Voor 't Goddelijk-anschijn:
Daar gy zijt (voor u Deel)
Bevrijd van pijn.
3
Recht dan u Deeldje,
Eygend haar kusjes,
Bruygom: mits sy
U leet geneesd.
't Maagdelijk-beeldje
Dwingt u tot lusjes:
't Beeldje, daar gy
Veel deugd in leest.
En gy Edel, wild
U (vrolijk) gaan bereyen,
Om u te vermeyen
Op het Echte-Bed.
Weest (uyt liefde) mild,
| |
[pagina 12]
| |
Gy Meysjes, (eer wy scheyen)
Om de Bruyd te leyen,
Daar-se (onbesmet)
Vrolijk verslijt,
Het geen-se oyt verhief.
Hier op (in dese tijt)
Kus elk sijn lief.
4
Ach! soete-lipjes,
Soeter dan suyker,
Ach! Nectar, soet:
Vol soetigheyt.
Ach! harde-Klipjes,
Daar den ont-luyker
Sijn lusten boet:
En 't harte vleyd:
Dat de Minnaars, graag
Des Echtens-Band doet streng'len:
Om sich te vermeng'len,
Als den Bruygom dé:
Die om weêr-min, staag
By Edels Deur ging heng'len.
Waarom dat de Eng'len
Heden, hier te sté
Vlechten een Krans
Van groene-maagde-palm
Daar het Gerucht, althans
Verspreyd sijn galm.
5
Roept dan Ga naar margenoot*Victory,
Bruygom (met vreugde)
Van dat gy nu
U Helft om-armd
Die u in Ga naar margenoot*Glory
Steld, (door haar deugde)
| |
[pagina 13]
| |
En sich by u
In Min verwarmd.
Mits sy haar albast
U (lief'lijk) komt vertonen:
Om u moeyt te lonen,
Die gy hebt gedaan.
Daarom wild (met last)
Haar twede-Maagdom kronen:
Dat gy drie personen
Zijt, wanneer Dyaan
Tien-maal vervuld
Haar loop, rondom de Aard':
En Edel (met geduld)
Al heeft gebaard.
|
|