Den distelvink
(1649-1650)–Jacob Steendam– Auteursrechtvrij
[pagina 98]
| |
Hvwelyks-lof
| |
[pagina 99]
| |
Tot boven in den top,
En poogd geen tijd te lengen.
4
Eerbare, dese woorden
Zijn u toe-gepast:
So gy de reden hoorden,
Houd de méning vast:
Versuymd so licht geen tijd,
Tot hulp der helden-daden,
Schoon dat des kuysheyts nijd,
U dit soekt af te raden.
5
Teld (wétig) op malkander,
Al u Jarens perk:
Maakt u de oudheyt schander?
Steld 't verstand te werk.
Den tijd die loopt vast heen,
(ô! wel-bedaagde-Vrijster)
Elk dagje isser een:
En d'outheyt maakt u bijster.
6
Ik poog met u te spréken
Van de Hoge-Echt:
Ga naar margenoot+Wiens band geen mensch kan bréken
Dan God, diese hecht:
Ga naar margenoot+Door 's doods ontsachb're Schicht.
Of als sy haar verlopen
Versuymen d'hoogste plicht:
En so dees' knoop ontknopen.
7
Een Schip seer wel getimmerd,
Houd geen havens-stee:
Schoon dat Neptunus, schimmerd,
Ruyschend op de Ree,
| |
[pagina 100]
| |
Nochtans het yld sich uyt
Met sijn bepekte takels:
En bruyn-geverfde huyd,
Gehecht met duysend schakels.
8
Geduld vertoond den Stuurman
't Wit, daar hy op doeld:
Al siet hem Thetis suur an,
En of Triton woeld:
Die met sijn Dollephijn
Tot an de Wolken steygerd:
Daar Delius hem sijn
Gesicht, en stralen, weygerd.
9
Let nu eens op mijn méning:
Gy dan zijt het schip:
d' Onheylen, echts-verkléning
Is 't onweer, en klip:
Den Stuurman is u geest,
En jeugds genègendheden:
De Zee (die ménig vreest)
Vertoond des Werelds zeden.
10
Oogd so te recht: de Schepen
Vresen geen verdriet:
Een Stuurman (wel geslepen)
Weynig vrese siet:
Doet dit: en volgd het spoor,
En vreest geen huwlijks-lasten:
Maar gaat u Jonger voor,
Die t'huwen mee wel pasten.
11
Ey-lieve laat u seggen,
't Geen gy self wel weet.
| |
[pagina 101]
| |
Waar toe zijn doch de dreggen,
Als tot houden reed?
Weest ook een dreg na deugd,
En oefend uwe leden,
In 't geen dat gy vermeugd:
Vol-doet daar in de reden.
12
Cierlijk, schoon, met genoegen,
Siet den Huysman 't Land,
Als hy (na 't moey'lijk-Ploegen)
't Selfde vind beplant,
Met graan, en 't geen God geeft,
Na dat den Land-man sayde:
Die niet gesayd en heeft,
Bedroefd sich als men 't mayde.
13
Houd dit in u gedachten,
Als Europa, my
Een balling schijnt te achten,
En ik uyt haar zy:
Den Huwelijken-staat
Is by een yder eerlijk:Ga naar margenoot+
De alderhoogste graad
Op d' aarde onwaardeerlijk.
|