Den distelvink
(1649-1650)–Jacob Steendam– AuteursrechtvrijAn de Ieugd-bloeyende, in Deugd-groeyende, en in reden-vloeyende Amsterdamse Jonkheyt.Stemme: 't Sa 't sa mijn Harders riet. 1
HOe an-genaam, en fray,
Is 't in de koele-May?
De luye, logge-kray,
Geen kalmte vlied.
't Veld is met Dau besproeyd,
't Gebloemte staat en bloeyd,
Waar uyt den Honig vloeyd:
So yder siet.
Want Flora pronkt:
Tereus word ontvonkt:
Sephijra vlerken,
| |
[pagina 92]
| |
En Aura, werken
Dat Ceres lonkt.
2
Wat vreugdig veld-geschrey,
(Als van een blyde-rey)
Verheft sich uyt de wey?
Wiens geur'ge reuk,
(Voor yder op-gedischt)
Het duttend-breyn verfrischt,
Van die sijn asing vischt
In haar gemeuk.
Ô! soete tijt
Die yder 't hart verblijd:
Wie sou (door 't sterven)
U willen derven?
En 't leven quijt.
3
Siringa staat en drild:
En cierd den Amstel, mild:
Daar het gevogeld, wild,
Langs henen swierd.
En Daphnes telgen (groen)
Die yder 't harte doen
Vernuwen, lijden 't woên
Van 't pluym-gediert.
Orpheus speeld,
En Pan die sit, en queeld
(Op 't sneden rietje)
Een Harders Lietje:
't Geen minne heeld.
4
Vrou-Venus tortelduyf,
En Iuno streeld de huyf,
De rond-gekrulde kuyf
| |
[pagina 93]
| |
Haar 's Pauwe: schoon:
Wiens staart so heerlijk blinkt,
Dat haar de moet ontsinkt
Wanneer Fortuna dwingt
Iets van haar Kroon:
Sy spiegeld haar
In Argus ogen, klaar:
Wiens glans, en luyster,
Straald in het duyster,
Of 't Phoebus waar.
5
Arachne spint, en weefd:
Neptunus reykt, en geeft,
Garneel, en Krab, en Kreeft:
't Is nuwe vrucht.
Waar is nu Boreas?
Die onlangs Veld-heer was,
En kneusde 't groene gras,
En sloot de lucht,
Dat 's Hemels-dau
Het Aardrijk even gau
Niet mocht vervarssen:
Noch 't groen uyt-parssen:
In Satijrs-schau.
6
Geen slaking Medea,
Noch volge Circis na.
Een op-gevulde-la
Van Midas-merg.
Het naakt gewemeling
Verkiest de schemering:
Na wien Ascalaap ging,
Die sich verberg.
Sy propt de kust
| |
[pagina 94]
| |
Met lokkelijke-lust:
Sy vuld den Amstel
Met dese vlam, fel,
Die 't al ontrust.
7
Saturnus juychd hier self,
t' Hans onder 't blauw gewelf:
Hy maakt en steld dat elf
Voor twalven komt:
Dus loopt, dus rend het al:
Geen dingen houden stal,
Hier in dit aardse dal,
Hoe seer 't ook bromd:
's Werelds beloop
Werkt niet dan ydel hoop:
't Is heden kluchtig,
En morgen duchtig,
Noyt vaste koop.
8
Leerd hier, ô! Amstels-jeugd,
(Wanneer gy zijt verheugd)
Dat deef genaamde vreugd
Niet eeuwig blijft:
Ook als gy zijt bedroefd,
En hooglijk troost behoefd,
Verwacht, verbeyd, vertoefd
Hem, die 't verdrijft:
Verwacht, verbeyd,
Een mey in eeuwigheyt:
Der zielen-weyland:
't Geen swerelds-Heyland,
Ons heeft bereyd.
|
|