Den distelvink(1649-1650)–Jacob Steendam– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 89] [p. 89] Mey-lied. Stemme: Doen ik was een jonge Dochter. 1. KOele Mey Gy brengt de bloemen, Liefelijk, En soet van geur, In de wey. Wie kan doch noemen Flora rijk In glans, en kleur? Gy doet ons staag (ô! Meya) van u roemen: Die Janus, als een plaag, (Veld-vluchtig) schijnd te doemen. 2. Den Ys-vorst Die 't land bedekte Met de snee, Ys-killig koud: En een korst In 't Y verwekte, Dat de Ree Geleek het woud: Den Grijsard, schraal, Die Bergen, Bosschen, Beemden, En Velden maakte kaal, En ons van u vervreemden: 3. Dese is Van hier gevloden, En hy soekt [pagina 90] [p. 90] De Noorder-as': Daar de Vis Hem schijnt te noden, Die u vloekt Met al't gewas. Hy, die (als pest) Ons dede klappertanden, Kiest nu een vreemd gewest, En vlied van hier met schanden. 4 Meya, koel, Wie sou niet prijsen Uwe wijd Beroemde deugd? Die 't gevoel Doet krachtig rijsen: Daar de nijd Belet de vreugd. Gy cierd de koets, En hebt de doel, beloverd Van die (door af keers-toets) Eerst Schenen heel ver-overd. 5 't Aardse-pleyn Is heden swanger, En het baard En nuwe-vruckt: En de seyn Siet: maakt-se banger, Die om swaard, Noch spiesse ducht. Even so gaat Het met den mensch beneden: Die heden heerlijk staat, En morgen leyd vertreden. [pagina 91] [p. 91] 6 Orelof Gy jonge spruytjes, Die hier by Den Amstel woond, Floras hof Baard duysend kruytjes, Daar gy vry, In word vertoond. Want als een Roos Is hier de aardse schoonheyt, Die heden heeft een bloos. En morgen van haar kroon scheyd. Vorige Volgende