Den distelvink
(1649-1650)–Jacob Steendam– Auteursrechtvrij
[pagina 80]
| |
Door liefdens wensch,
Het binnenste beroerd?
Hoe word het hart,
De sinnen, en 't verstand,
Verstrikt verward,
En so den Man ontmand?
2.
Ontmand, Helaas!
En tweemaal weêr verwijfd.
Wat is 't (ô! dwaas)
Dat uwe sotheyt stijfd?
Wat komt u slaan,
Dat u gemoed dus wond?
Ach! 't is een waan,
Op ydelheyt gegrond.
3.
Gelijk een kind,
Dat met sijn leuren speeld,
Die het bemind,
En (dat) sich self in-beeld,
Veel meêr te zijn
Als al des werelds goed:
Soo heeft een schijn
Verheerd ook mijn gemoed.
4.
Ik heb gesocht,
Gevrijd, een trotse-niet:
Ik ben gebrocht
In 't uyterste verdriet:
Ik was verblind,
Schoon dat ik seker sach:
Ik koos een wind,
En 't duyster: voor den dach.
| |
[pagina 81]
| |
5.
So gy gevoeld
(Mijn ziel) een tegenstrijd,
Die in u woeld:
An-merkt-se eens met vlijt,
Dan sult gy sien
De grote dartelheyt,
In haar, van wien
Gy listig zijt verleyd.
6.
't Veel lachchen, toond
De sotheyt: en den sot:
De valsheyt, woond
In haar: die elk bespot.
Van 't recht vervreemd,
Van reden, en verstand:
De wulpsheyt neemt
In haar de over-hand.
7.
Vlied dan (mijn ziel)
't Geen onvernuft verkiest,
En u beviel:
Eer gy u self verliest:
Maar geeft de toom
De reden in de vuyst:
Op dat gy (vroom)
Na vroomheyt yverd juyst:
8.
Hebt gy in 't sin
Te kiesen hier u Helft?
Maakt dat de Min
In liefde zy bedelft.
Wend uwe keur
Na Gods, en vrienden raad,
| |
[pagina 82]
| |
Dat u geneur,
Daar mé een-stemmig slaat.
9.
Stuurd u gebed
Tot d' Opperste, om-hoog:
(Voor-sigtig) set
U sinnen, hart, en oog,
Op sulken Maagd
Die zedig, kuys, en stil,
Gods-vrese draagt
In 't harte na sijn wil.
|
|