Den distelvink
(1649-1650)–Jacob Steendam– Auteursrechtvrij
[pagina 77]
| |
Waar door gy (als vermaard)
Seer word gepresen:
U soet gesicht,
Verseld met kuysse-lonkjes,
Heeft (als eens fakkels-licht,
Waar voor het duyster swicht)
My in de borst gesticht,
U liefdens vonkjes.
3.
Ik Min u als mijn ziel,
Op-recht in allen:
Wie sou, 't geen my beviel,
Ook niet bevallen?
Wie sou u deugd,
U eerbaarheyt, niet minnen?
Wie sou daar in verheugd,
Met ongemene-vreugd,
Van u, sijn jonge jeugd
Niet laten winnen?
4.
Schoon gy gesproten zijt
Uyt twee geslachten,
Schoon men (u) Cam benijd
Sijn Saad te achten,
Schoon een Swartin
U heeft aldus geboren,
Schoon dat u Vaders sin
Gevallen is, hier in,
Misbruykend een Heydin:
Niet na 't behoren:
5.
Schoon dat gy ineen land
Zijt op getogen,
Daar alle sond, en schand,
Staan voor de ogen:
| |
[pagina 78]
| |
Daar 't vuylste-werk
Geroemd word, en verdédigd:
Daar Christi ware-kerk
Noch plaatse heeft, noch perk:
Daar 't waan-geloof, seer sterk
De deugd beledigd:
6.
Schoon dit: gy overtreft
In trou, in waarde,
Veel, die men hier verheft
Met lof op d' aarde.
Gy dwingd tot schaamd,
Die Christi naam belijden,
En deugdig zijn genaamd:
Wiens naam u meer betaamd:
't Geen hy, die u be-aamd,
Niet sal benijden.
7.
Geen roestig yser, maakt
Het goud ver-roester:
De schoonste-peerle, braakt
De vuylste-oester:
Wie houd verdacht
Het goud uyt drek gekomen?
Wie heeft doch oyt veracht
De peerle, om 't geslacht,
Waar uyt men die verwacht,
En word genomen?
8.
Wie sou u daarom dan
Met reên ontéren?
Wie sou, te zijn u Man
Niet staag begeren?
ô! Kuysse-Vrou,
| |
[pagina 79]
| |
Bevonden seer stantvastig,
In saken daar men sou
Af-wijken van de trou:
Daar u 't geval, toe wou
Zijn over-lastig.
9.
Ach! was u deugd bekleed
Met Christi-kennis,
So was u Doop besteedt,
Voor zielens-schennis:
Ach! had gy doch,
Gehélijk overwonnen
De Monsters, die u noch
Met haar vergiftig-spog
Bespatten: wiens bedroch
Eerst is begonnen.
10.
Had ons God t' saam gevoegd,
Door d' Echt gebonden:
Hoe souden wy vernoegd
Wel zijn bevonden:
Maar dat kan niet
(Om redenen) geschieden:
Het geen mijn ziel verdriet:
Die op u welvaard siet,
En u haar gonst an-bied,
Voor and're lieden.
|
|