Den distelvink(1649-1650)–Jacob Steendam– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Maagden-les. Ge-eygend d' eerbare Dochter G.I. Stemme: Sie ik niet onder de Bomen? 1. GY die uwe blonde-vlechten, Achter om u jeugdig-hoofd, Weet so aartig) op te hechten, Dat het menig Nimph verdoofd: Die met haar getoysel pronkt: 't Geen den Minnaar vaak belonkt. 2. Een verhaal moet ik vertrekken, Op dat gy u Maagden-staat Nimmermeer en laat bevlekken: 't Zy in dees', of gene graad: Als de Wereld u toe-lacht. En gy op geen onheyl acht. [pagina 83] [p. 83] 3. Eerst sal ik u vergelijken By een vars ontloken Roos, Die (al-lokkende) laaat kijken Een seer levendig gebloos, Vyt haar knopje: wel gesteld: Daar den Dau sich me verseld. 4. So lang als de gulde stralen Van de Sonne, en den Dau, Op dit Roosje neder-dalen, Blijft het jeugdig, fris, en gau: Maar so dra, als Boreas Komt te naken haar gewas: 5. Is het wesen lipper-geurig, Niet dan schijn, en enkel-waan: Haar gedaante schoon-koleurig, Kan in geen geval bestaan: Word het elders an-geraakt, 't Is in yder deel mismaakt. 6. Even so zijt gy ô! Maagden In het bloeyen van u jeugd Als u treft, den onvertsaagden, Fel-bestrijder, van de deugd: Die de Stralen van Gods-woord, En sijn Hemels-Dau, verstoord. 7. In-dien dat de vlugge-Vlerken, Of den Grysard, 't Roosje spaard: En een Plompaard komt te merken, Haar gewaden, soet van aart: [pagina 84] [p. 84] Die (ontijdig) buyten reên, Handeld met dit Roosje kleen. 8. Al haar cieraad sal vervallen, En verwelken, yder blad: Maagden die te veylig mallen, Derven wel haar eêlste-schat: Door hen, die haar 't heyl ontrukt: En haar kuysheyts-Roosje plukt. 9. Neemt den sin dan wat sekreter, Als het woord van my geseyd: Geen ding, voegd de Maagden beter Als bepaalde zedigheyt: Dartelheyt en hovaardy, Helpt hier menig in de ly. 10. Soete-Maagden, laat u leren, Van u niet ge-achte vriend: Somtijts in verschoven kleren, Schuyld wel wat dat iemand diend: Vreest hem die u Maagdom huld: Al mijn wenschen is vervuld. Noch vaster. Vorige Volgende