| |
| |
| |
Minnaars-sucht.
Stemme: d' Uytmuntenst, &c.
1.
MYn hart, mijn Ziels-Vriendin,
In 't binnenste op-queet,
En een felle-toorts ontsteekt:
Voor hem, die om u sucht,
En 't hart in-wendig breekt?
Daar sijn Sang-heldin van spreekt.
Die gy (listig) hebt verleyd,
2.
So graag, en willig deed:
En my swoerd met vasten-eed,
Dat gy (van doen voortaan)
't Geen hier yder-een wel weet.
| |
| |
Als 't versade-vee, het gras:
Die nochtans mijn leet genas,
't Geen my wellust teelde,
3.
Getrou, en recht, en waar,
En an-siet het groot gevaar
En met purper-rood bespronkt)
Hebt 'tijs-killig hart ontvonkt:
Hard-verstaalde schichjes:
4.
Ontsteekt my innig, hier:
Heeft dit leet in my gesticht:
| |
| |
Hebt gy in pijn, in smart,
My deed treffen met een schicht,
Die het soet voor my, verswoer,
5.
Maar t'wijl gy van my vlied,
Werkt in de hooghste nood,
Dat gy vinnig hebt vermoord,
Hem die gy noch klagen hoord:
Met d' onsichtb're koord.
|
|