Den distelvink(1649-1650)–Jacob Steendam– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 54] [p. 54] Minnens-oorsprong. Stemme: Van des Graven-dochter an den rijn. 1. AUrora sat in Phoebus schoot, Waar door Dyana van hem vlood, En socht haar hoofd te schuylen: Als Daphne, die hy vurig bood, Sijn Min an haar te ruylen. 2. Al-slapend, sach ik doen mijn Lief, Die ik oyt in mijn hart verhief: Dies wierd mijn ziel met lus jes Bevangen, om te zijn een dief: En stal van haar drie kusjes: 3. Drie kusjes van haar rode-mond, In die seer koele morgen-stond: Waar voor sy heeft gestolen Mijn hart, 't geen eertijts was gesont En heden, my doet dolen. 4. Ik was een dief uyt lustens-wil, Sy wierd een dief, gerust, en stil: Sy heeft sijn hart genomen, Waar op een koude-vlamme vil, Die hy niet kon ontkomen. 5. ô! Over-soete kusjes, drie: Een voor de mond, en d'ander twie Op bey haar schone-wangen: (Die ik met sulken vreugd an-sie) Gy leyd my, als gevangen. [pagina 55] [p. 55] 7. ô! Rode lipjes van koraal, Die mijn besloten hart (in staal) So man'lijk hebt verwonnen: Door u schoonheden altemaal, Is mijn verdriet begonnen. 7. Maar wakker zijnde, door 't gekus: Sey ik tot haar, mijn lieve-sus, Door u ben ik geslagen: Om dat ik uwe lipjes, flus Kuste na mijn behagen. 8. Ik sach haar bruyne-kijkers gaan, Die als twee schone Starren staan: Ja, die als fakkels lichten: Waar voor men siet de silv're-Maan, Als voor Apollo, swichten. 9. Sy vlood voor my (in 't lopen ras) Terstond, door 't nat bedaude gras: Doch ik volgden haar voetjes: Maar doen sy niet te krijgen was, Ging ik in 't eynde soetjes. 10. En scheyde van haar met een lied, Van het beginsel mijn's verdriet, Hoe dat ik door haar lipjes) Eerst raakten onder haar gebiedt: Als op der Minnen klipjes. 11. Vaart wel (mijn Lieve-lief) vaart wel: Denkt om u dienaars groot gequel, Waar mé hy is beladen, Die an u soekt (met een op-stel) Sijn liefde te versaden. Vorige Volgende