Den distelvink
(1649-1650)–Jacob Steendam– AuteursrechtvrijMinnaars-voorstel.Stemme: De Goud-geveste daken. 1.
VEld-Nimphje die (door reden)
Braveerd het puyk der steden:
Vol van deftigheden,
Maagdelijke-zeden:
Baak van vree, en peys,
Mocht ik maar een reys,
Na des zielens eys:
(In mijn verdrieten,
En tijts-verschieten)
Eerbaar genieten,
't Kuysse vleys:
2.
't Geen uwe stuk se leden,
So aartig kan bekleden,
Wiens gestijlde-treden,
(Op den grond beneden)
Dat ik gade-sla,
Als ik ergens ga,
Of ook by u sta:
Doch meer vercieren
U de manieren:
Seer goedertieren,
Vroeg, en spa.
| |
[pagina 46]
| |
3.
O Roem van onse tijden,
Ik moet (in minnens lijden)
My op 't hoogst verblijden,
Als ik maar (ter sijden)
Mijn gesicht op-spar,
Schouwende van var,
Uwe twelings star:
Die my als pijlen)
Vinnig door-kijlen:
Daar ik ter-wijlen
In verwar.
4.
Ik vraag', en moet u vergen,
En kan u niet verbergen,
Dat ik hoop te trouwen
Met u: puyk der Vrouwen:
Daarom geeft my dra
't Lieve woordje ja:
Want in u gena,
(Van 't wederminnen)
Stel ik mijn sinnen:
Dies laat my winnen,
Sonder scha.
5.
Mijn hart, mijn hand, mijn schapen,
Mijn waken, en mijn slapen,
Ia mijn jeugdig leven,
Wil ik willig geven
In u wil te saam:
Mijn bekende naam,
Ga naar margenoot+En gedachte Faam,
(Hoog, en gewigtig:
Maak ik u pligtig.
| |
[pagina 47]
| |
Geen laster tigtig,
Ik my schaam.
6.
Wild gy myn trou an-vaarden?
Een Hemels-schau (op aarden)
Sult gy dan bespeuren:
Want in vreugd, en treuren,
In geschrey, en lach,
Sal ik (nacht en dach)
Wesen dien ik plach.
En sal my spoeden,
Om u te voeden,
Om u te hoeden,
Met ontsach.
Dees' bode, stom,
Zy welle-kom,
U hart te slaken:
Mits uwen Vriend,
U eeuwig diend,
In goede saken.
Die niet begeerd,
Als dat hy eerd:
En poogd te neygen:
Waar door sijn hart
Gedwongen ward,
Te zijn u eygen.
Noch vaster. |
|