Den distelvink(1649-1650)–Jacob Steendam– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Minnaars-toegeving. Stemme: Als volgt. 1. SEgt mijn bekje, Hartens diefje, Waarom gekje Met-je liefje? Die u als Sijn hart bemind: Nimmer vals Gy hem bevind. 2. Uwe suchjes, Uwe klachjes, Uwe kluchjes, Uwe lachjes, Uwe pijn, En u vermaak, Immer zijn Mijn levens baak. 3. Zijt gy vrolijk, Ik ben blijde: Zijt gy olijk, Ik vermijde Alle vreugd, In mijn gelaat, 't Geen de jeugd, Nochtans toe-staat. 4. Zijn u sinnen, Niet genegen Tot het minnen? Ik hier tegen, Min: en voel Een vlammend' vuur: Daar gy koel Zijt van natuur. [pagina 40] [p. 40] 5. Soete Meysje, Lieve Prijster, Seg een reysje, Is so byster Dit verschil? Ey hebt geduld, 't Is geen wil, Maar liefdens schuld. 6. Tot dees smarte My geresen: Ach mijn harte, Mocht ik wesen En gy mijn Vrou: Segt, waar dan Verschil zijn sou? 7. Noch in plegen, En verkiesen, Noch in zegen, En verliesen, Noch in iet Van 't geen ons is: Daarom vliedt d' In-beeldenis. 8. Veyld u lipjes, Biedt u mondje, Geeft haar tipjes, Dit verbondje: Op dat ik Wanneer gy spreekt) Maak een strik, Dat nimmer breekt. Vorige Volgende