Den distelvink(1649-1650)–Jacob Steendam– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 27] [p. 27] Cammillis-Klacht An Amarillis. Stemme: Als volgt. 1. U Swierende vlechjes, Sweven (door 't wintje) Om 't jeugdig hoofd, Loopende snel: Mijn Lief geloofd, Dat gy so de knechjes Door 't blinde-kintje, Van sin beroofd: Dat elk hopeloos om u sloofd: Wiens voetjes, Niet soetjes, Maar snelder-gaan, Wiens leetjes, Haar treetjes Staag felder slaan. 2. Daarom Amarillis Wilt doch wat beyen, Verhoort de geen', Die u dus bar-voets komt na treên: Siet het is Cammillis, Die u met schreyen, Met droef geween, Heeft om u wedermin gebeên. Geen Leeuwen (Met schreeuwen) U wredelijk, [pagina 28] [p. 28] Na jagen, En plagen, On-redelijk. 3. Al soekt gy u schichtig, Ras, te versteken An gene kant, Van 't ruyg bewassen groene-land: Ik houd u doch plichtig Al mijn gebreken, Te heelen, want, Gy zijt de oorsaak van dees' brand: Door 't Wichje, Wiens schichje, Wiens flitsen, staag (Als toortsen) Dees' koortsen, Op hitsen, graag. 4. U snelle voet-stapjes, Sal ik na-rennen, Na-lopen, stijf, So lang ik roeren kan dit lijf: Dies laat doch wat slapjes De teug'len, wennen: O schoon jong Wijf: Daar an ik stadig dicht, en schrijf. Wiens gluurtje, Een vuurtje (Behendig) stookt: Dat 'tharte, Vol smarte, In-wendig kookt. [pagina 29] [p. 29] 5. Voed gy dan van binnen Boreas pijlen Die u verkoeld? Dat u jong-hart geen brand gevoeld: So sal ik mijn sinnen Weed'rom doen ijlen, Na een die woeld In Min: en na weêrminne doeld: Dats Phillis, Wiens wil is Met my althans, Te hechten, Te vlechten, Een Rosen-krans. Vorige Volgende